In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1999 en van Armeense nationaliteit, op 22 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van de Afsluitingsregeling voor langdurig verblijvende kinderen. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en zich langer dan drie maanden had onttrokken aan het toezicht van de IND. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd op 25 november 2020 ongegrond verklaard. Hierna heeft zij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft de zaak op 30 april 2021 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de IND de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM correct heeft uitgevoerd. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in Nederland geworteld is en dat haar privéleven daar is opgebouwd, maar de rechtbank oordeelde dat zij nooit rechtmatig verblijf heeft gehad. De rechtbank concludeerde dat de IND de aanvraag van eiseres op juiste gronden heeft afgewezen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op het mvv-vereiste rechtvaardigden.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is het verzoek van eiseres om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, waardoor zij geen griffierecht hoeft te betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.