ECLI:NL:RBDHA:2021:15719

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/8256 en AWB 20/8257-T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verblijfsvergunning en afhankelijkheidsrelatie van een gehandicapt kind

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 9 april 2021, staat de verblijfsvergunning van eiser centraal. Eiser, een Colombiaanse man, heeft in het verleden een verblijfsvergunning gehad, maar deze is ingetrokken omdat hij niet langer voldeed aan de voorwaarden waaronder deze was verleend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die het bezwaar van eiser ongegrond heeft verklaard. Tijdens de zitting op 9 april 2021 is eiser niet verschenen, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak verweerder de gelegenheid gegeven om binnen zes weken het gebrek in het besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. De rechtbank heeft het bestreden besluit geschorst tot vier weken na de uitspraak op het beroep en houdt verdere beslissingen aan. De rechtbank overweegt dat er een motiveringsgebrek is ten aanzien van het gezinsleven van eiser met zijn pasgeboren dochter, die na het bestreden besluit is geboren, maar waarvan de zwangerschap al bekend was. Dit gebrek moet door verweerder worden hersteld. De rechtbank heeft ook de voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het bestreden besluit is geschorst. De uitspraak is openbaar gedaan en zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/8256 en AWB 20/8257-T
proces-verbaal van de mondelinge tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1981 en van Colombiaanse nationaliteit, eiser/verzoeker (eiser)
(gemachtigde: mr. M.E. Martis),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken omdat hij niet langer voldeed aan de beperking waaronder zijn vergunning was verleend.
Bij besluit van 27 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de
voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2021. Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling tussenuitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- schorst het bestreden besluit tot vier weken na de uitspraak op het beroep;
- houdt iedere verdere beslissing aan.

Overwegingen

1. Eiser komt oorspronkelijk uit Colombia en is op 14-jarige leeftijd met zijn moeder naar Nederland gekomen. In 2006 is eiser ongewenst verklaard. In 2009 heeft eiser een zoon ( [zoon] gekregen met zijn toenmalige vriendin [A] ( [A] ). [zoon] heeft de Nederlandse nationaliteit en is meervoudig gehandicapt. Eiser heeft [zoon] erkend. In 2011 is eiser Nederland uitgezet. Op 19 december 2017 is eisers ongewenst verklaring opgeheven, waarna hij weer in Nederland is komen wonen. Vanaf 29 augustus 2019 heeft eiser rechtmatig verblijf gehad op grond van zijn relatie met [B] . Deze relatie is verbroken en bij besluit van 24 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken omdat hij niet langer voldeed aan de beperking waaronder zijn vergunning was verleend. Verweerder heeft daarnaast ambtshalve getoetst of eiser verblijfsrecht toekomt op grond van het arrest Chavez Vilchez [1] of op grond van artikel 8 van het EVRM. Op 23 november 2020 hebben eiser en [A] een dochter gekregen ( [dochter] ).
2. In beroep gaat het alleen nog om de vraag of aan eiser een verblijfsrecht toekomt op grond van het arrest Chavez Vilchez of op grond van artikel 8 van het EVRM.
Arrest Chavez Vilchez
3. De IND heeft beleidsregels gemaakt over dit onderwerp. Die beleidsregels staan in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Volgens de IND voldoet eiser niet aan alle voorwaarden uit die beleidsregels. Specifiek heeft eiser volgens de IND onvoldoende aangetoond dat hij daadwerkelijke, structurele zorg- en opvoedingstaken verricht voor [zoon] en dat [zoon] zodanig van hem afhankelijk is dat hij het grondgebied van de EU zou moeten verlaten als eiser geen verblijfsrecht zou krijgen.
4. Eiser heeft als bewijs onder andere een ouderschapsplan, bewijzen van financiële ondersteuning en ongeveer 60 foto’s overlegd. De rechtbank stelt vast dat het ouderschapsplan niet is gedateerd of ondertekend. Ook zijn er maar weinig bewijzen van financiële ondersteuning. De foto’s zijn zonder nadere toelichting niet te duiden. Uit de andere bewijzen, zoals de verklaring van de persoonlijk begeleider van [zoon] school, kan hooguit worden afgeleid dat eiser betrokken is bij [zoon] , maar dat is niet genoeg om te kunnen spreken van daadwerkelijke, structurele zorg- en opvoedingstaken.
5. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en [zoon] dat [zoon] gedwongen zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiser geen verblijfsrecht wordt toegekend. Verweerder heeft hierbij kunnen overwegen dat de enkele omstandigheid dat [zoon] meervoudig gehandicapt is daarvoor niet voldoende is en dat er geen andere bewijsstukken zijn ingediend die de gestelde afhankelijkheidsrelatie tussen [zoon] en eiser aantonen.
6. Verweerder heeft daarom kunnen beslissen dat eiser geen afgeleid verblijfsrecht toekomt op grond van het arrest Chavez Vilchez.
Artikel 8 EVRM
7. Ten aanzien van eisers beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank dat er een resttoets moet plaatsvinden op grond van artikel 3.6b van het Vreemdelingenbesluit 2000. Verweerder heeft een aantal elementen in zijn belangenafweging betrokken, maar niet dat eiser gezinsleven heeft met zijn pasgeboren dochter. [dochter] is weliswaar geboren na het bestreden besluit, maar de zwangerschap was al bekend ten tijde van het bestreden besluit en eiser had daarvoor de ongeboren vrucht al erkend. Verweerder heeft deze feiten en omstandigheden onvoldoende kenbaar in zijn besluitvorming betrokken.
8. Er is dus sprake van een motiveringsgebrek ten aanzien van het gezinsleven tussen eiser en [dochter] waartoe verweerder aanvullend moet motiveren. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven gebruik te willen maken van de gelegenheid het gebrek te herstellen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van het proces-verbaal van deze tussenuitspraak.
9. De rechtbank ziet in wat zij hiervoor heeft overwogen aanleiding om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Deze houdt in dat het bestreden besluit is geschorst tot vier weken na de uitspraak op het beroep.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021 en zal ook worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd de de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.HvJEU 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.