ECLI:NL:RBDHA:2021:15714

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
NL21.3039
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening en overdrachtstermijnen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, aangeduid als verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 16 maart 2021, waar zowel verzoeker als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden, heeft de rechtbank het onderzoek heropend na aanvullende stukken van verweerder. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) gaat stellen over de berekening van overdrachtstermijnen onder de Dublinverordening. Dit kan van belang zijn voor het beroep van verzoeker.

De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat verzoeker niet mag worden overgedragen totdat er een beslissing is genomen op het beroep. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3039
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W. Spijkstra), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van het beroep (NL21.3038), plaatsgevonden op 16 maart 2021. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij bericht van 23 maart 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder opdracht gegeven om nader onderzoek te doen.
Op 30 maart 2021 heeft verweerder aanvullende stukken ingediend. Bij bericht van 8 april 2021 heeft eiser op deze nieuwe stukken gereageerd en aangegeven dat wordt afgezien van een nadere zitting. Bij bericht van 12 april 2021 heeft verweerder ook aangegeven af te zien van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord.
Bij bericht van 14 april 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië
verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben fictief ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Het is de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State prejudiciële vragen gaat stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over een methode ter berekening van overdrachtstermijnen onder de Dublinverordening. De antwoorden van het HvJEU kunnen mogelijk van belang zijn voor het beroep van verzoeker. De rechtbank zal het onderzoek in het ter zitting gelijktijdig met het verzoek om voorlopige voorziening behandelde beroep heropenen in afwachting van het arrest van het HvJEU op de prejudiciële vragen. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
3. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het
verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Als aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen totdat is beslist op het beroep;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
30 april 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.A. Banga T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.