ECLI:NL:RBDHA:2021:15713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
NL21.5924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betwisting van de gronden en medische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Senegalese nationaliteit claimt. Eiser is op 19 april 2021 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een significant risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 26 april 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser betwistte de gronden voor zijn bewaring en voerde aan dat hij geen risico op onderduiken vormt, aangezien hij bereid is mee te werken aan zijn overdracht naar Italië.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring. De rechtbank concludeert dat eiser geen medewerking verleent aan zijn overdracht en dat er een significant risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Daarnaast heeft eiser medische klachten aangevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet detentieongeschikt is. Eiser heeft geen medische gegevens overgelegd die dit tegenspreken. De rechtbank heeft ook de termijn van negen dagen voor de inbewaringstelling als niet onredelijk beoordeeld, gezien de noodzakelijke voorbereidingen voor de overdracht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 april 2021, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.5924
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer 1]

(gemachtigde: mr. H.H. Veurtjes), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Vonk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Senegalese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1991.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit.
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat er geen grond is voor de maatregel van bewaring, omdat er geen significant risico op onderduiken is. Er was geen reden om aan te nemen dat eiser niet meewerkt aan de overdracht. Eiser heeft namelijk zelf verklaard dat hij mee wil werken en hij is ook niet met onbekende bestemming vertrokken.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder verschillende zware en lichte gronden aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Ten aanzien van de zware grond onder 3k heeft verweerder gemotiveerd dat eiser in diverse gesprekken met de IND, waaronder het gehoor voor zijn inbewaringstelling, heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Italië. Ook heeft eiser geen voorbereidingen getroffen voor zijn overdracht en geen contact gezocht met de Dienst Terugkeer en Vertrek. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op basis hiervan mocht concluderen dat eiser geen medewerking verleent aan zijn overdracht en dat verweerder de zware grond onder 3k daarom terecht aan eiser heeft tegengeworpen. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de feitelijke juistheid van de zware grond onder 3a niet heeft betwist. Verweerder heeft over deze grond in de maatregel van bewaring gemotiveerd dat eiser heeft verklaard dat hij niet met een paspoort en visum Nederland is ingereisd en dat hij daarom Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Verder heeft verweerder gemotiveerd dat eiser zich ook niet beschikbaar heeft gehouden voor de asielprocedure in Italië. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de feitelijke juistheid van deze grond voldoende heeft toegelicht en deze grond ook terecht aan eiser heeft tegengeworpen.
5. De rechtbank overweegt dat uit de zware gronden onder 3a en 3k volgt dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze gronden, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat verweerder dus voldoende grond had om de maatregel van bewaring op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert verder aan dat hij heeft aangegeven dat hij last heeft van buik- en rugklachten, maar dat hij niet is gezien door een arts in het detentiecentrum en dat ook niet is onderzocht door een arts of hij detentiegeschikt is. Eiser stelt dat hij detentieongeschikt is vanwege zijn klachten.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder in de maatregel van bewaring de buik- en rugklachten van eiser heeft meegewogen. Verweerder heeft gemotiveerd dat er medische zorg in het detentiecentrum beschikbaar is en dat deze klachten eiser niet detentieongeschikt maken. Eiser heeft verder geen medische gegevens overgelegd die maken dat verweerder meer onderzoek had moeten doen naar zijn detentiegeschiktheid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser niet detentieongeschikt is. Verder stelt verweerder terecht dat het aan eiser is om zijn medische klachten bij de medische dienst in het detentiecentrum onder de aandacht te brengen. De beroepsgrond slaagt niet.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8. Eiser voert ten slotte aan dat hij te vroeg in bewaring is gesteld, omdat zijn vlucht pas negen dagen na de inbewaringstelling plaatsvindt, op 28 april 2021. De maatregel van bewaring moet daarom worden opgeheven.
9. Ter zitting heeft verweerder gemeld dat de vlucht al eerder was aangevraagd, maar dat tot 19 april 2021 is gewacht om eiser in bewaring te stellen. De rechtbank is van oordeel dat deze termijn van negen dagen niet onredelijk lang is, gelet op de voorbereidingen die verweerder moet treffen voor de overdracht. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 april 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.