ECLI:NL:RBDHA:2021:15710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/9164 en AWB 20/9165
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing wijziging verblijfsdoel in het kader van huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Indonesische vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel 'verblijf als familie- of gezinslid', maar deze werd door de IND ingetrokken met terugwerkende kracht. Eiseres had verzocht om wijziging van haar verblijfsdoel naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden', omdat zij slachtoffer zou zijn van huiselijk geweld. De IND had haar aanvraag afgewezen, omdat eiseres het huiselijk geweld niet aannemelijk had gemaakt volgens de vereisten in de Vreemdelingencirculaire. Eiseres voerde aan dat de IND haar verklaringen over het huiselijk geweld niet had geloofd en dat zij niet op de juiste wijze was gehoord in het proces. De rechtbank oordeelde dat de IND zich terecht op het standpunt had gesteld dat het huiselijk geweld niet voldoende was aangetoond. Eiseres had weliswaar bewijsstukken overgelegd, maar deze voldeden niet aan de eisen die de IND stelde. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, maar oordeelde wel dat de IND in haar zorgvuldigheid had tekortgeschoten door eiseres niet te horen. Dit gebrek werd echter gepasseerd omdat eiseres in beroep alsnog bewijs had kunnen overleggen. De rechtbank veroordeelde de IND tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het griffierecht, maar wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/9164 en 20/9165
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 26 april 2021 in de zaak tussen
[eiseres 1] , geboren op [geboortedatum] 1976, van Indonesische nationaliteit,eiseres
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.A. Besselsen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder (de IND) de aanvraag van eiseres tot wijziging van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning afgewezen. Ook is de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiseres voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 30 oktober 2019.
Bij besluit van 13 november 2020 (het bestreden besluit) heeft de IND het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De IND heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is met ingang van 6 juni 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’(referent). Deze verblijfsvergunning is verleend met een geldigheidsduur tot 6 juni 2020. Via een ‘meldingsformulier Klant’ heeft referent op 5 februari 2020 bij de IND gemeld dat de relatie per 30 oktober 2019 is verbroken.
Eiseres heeft vervolgens de aanvraag ingediend om de beperking van haar verblijfsvergunning te wijzigen naar ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Bij de aanvraag heeft eiseres aangegeven dat zij slachtoffer is geworden van huiselijk geweld.
2. De IND heeft deze aanvraag afgewezen omdat het huiselijk geweld niet is aangetoond op de wijze zoals omschreven in paragraaf B9/20.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3. Het staat vast dat de relatie tussen eiseres en referent is verbroken en dat de IND de verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ daarom op goede gronden heeft ingetrokken. In geschil is of de IND aan eiseres een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ had moeten verlenen.
4. Eiseres voert aan dat de IND haar de gevraagde verblijfsvergunning had moeten verlenen. Volgens eiseres had de IND niet mogen twijfelen aan haar verklaringen over het huiselijk geweld. Zij heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij slachtoffer is van huiselijk geweld de volgende stukken overgelegd:
  • melding huiselijk geweld bij de politie en informatieboekje ‘Seksueel geweld’, d.d. 13 maart 2020;
  • bevestiging van aangifte verkrachting, d.d. 11 juni 2020,
  • risicoscreening bij Blijf Groep, d.d. 24 maart 2020,
  • medische gegevens huisarts [huisarts] d.d. 7 februari 2020.
Daarnaast heeft zij in beroep een groot aantal stukken overgelegd waaronder een verklaring van haar maatschappelijk werker bij DOCK, verklaringen van vriendinnen en een mail van een politieagent van de eenheid Noord-Holland over de melding van mishandeling die eiseres heeft gedaan op 31 oktober 2019. Ook wijst zij op de overgelegde foto’s van haar verwondingen. Eiseres stelt dat de IND zich voor wat betreft de beëindiging van de relatie ten onrechte baseert op de verklaring van referent en hierbij onvoldoende de context betrekt van het huiselijk geweld. Het gaat er met name om dat de acties van referent alleen zijn bedoeld om haar te schaden. Eiseres wijst erop dat referent het meldingsformulier, waarin staat dat de relatie is beëindigd op 30 oktober 2019, pas heeft verstuurd op 5 februari 2020. Eiseres heeft gesteld dat de relatie met referent in maart 2020 is verbroken.
5. Op grond van zijn beleid in paragraaf B9 van de Vc verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de vreemdeling blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. De IND neemt aan dat bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval gelegen kunnen zijn in aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie. In dat kader verleent de IND de verblijfsvergunning als de vreemdeling aantoont dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie. De IND beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld recente bescheiden van de politie, waarbij bij de politie aannemelijk gemaakt moet zijn dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, of een recente verklaring van de politie of het Openbaar Ministerie (OM) dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld. Er moet sprake zijn van minstens één van deze bewijsmiddelen in combinatie met recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.
6. De rechtbank is van oordeel dat, ook als er van uit wordt gegaan dat de relatie tussen eiseres en referent pas in maart 2020 is verbroken, de IND zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres het huiselijk geweld niet aannemelijk heeft gemaakt op de hierboven onder 5. voorgeschreven wijze. Eiseres heeft weliswaar een groot aantal stukken overgelegd, maar heeft geen verklaring overgelegd waaruit blijkt dat bij de politie aannemelijk is gemaakt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden of een verklaring waaruit blijkt dat het OM ambtshalve vervolging heeft ingesteld tegen referent. De melding van 31 oktober 2019 en de aangifte van 11 juni 2020 zijn daarvoor niet voldoende. Daarnaast heeft de IND zich terecht op het standpunt gesteld dat ook uit de door eiseres overgelegde (medische) informatie onvoldoende blijkt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Deze verklaringen zijn namelijk gebaseerd op de eigen verklaringen van eiseres en daarmee niet afkomstig van een onafhankelijke en objectieve bron. De door eiseres afgelegde verklaringen en de foto’s zijn daarom, in het licht van het beleid van de IND, onvoldoende bewijs om uit te gaan van relationeel geweld op grond waarvan een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ kan worden verleend. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en heeft zij gesteld dat zij dit kan onderbouwen met zaken uit haar praktijk. Zij heeft gesteld dat zij aanvragen van andere cliënten heeft gezien die wel zijn ingewilligd, zelfs zonder dat er aangiftes waren en/of andere stukken waaruit kon worden opgemaakt dat sprake was van huiselijk geweld. De gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank gevraagd om in de gelegenheid te worden gesteld deze stukken alsnog in te brengen.
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres pas tijdens de zitting een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel en dit niet met concrete gegevens heeft onderbouwd. Nu in het primaire besluit het toetsingskader zoals genoemd hierboven onder 5 door de IND al genoemd was en eiseres gelet hierop wist wat er van haar werd verwacht qua onderbouwing, is de rechtbank van oordeel dat eiseres eerder al een onderbouwd beroep op het gelijkheidsbeginsel had kunnen doen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres deze beroepsgrond te laat naar voren heeft gebracht. Eiseres wordt daarom niet in de gelegenheid gesteld dit nog nader te onderbouwen.
9. Eiseres heeft ook gesteld dat zij een betaalde baan heeft, onder behandeling is van een psycholoog, is ingeburgerd, en inmiddels sinds eind juni 2020 een liefdevolle relatie heeft met een Nederlandse man met wie zij sinds 18 september 2020 samenwoont. Ook wijst zij erop dat zijn niet terug kan naar Indonesië. Een mislukte relatie wordt haar zwaar aangerekend en zij kan daar de begeleiding door de psycholoog niet voortzetten. Bovendien ondersteunt zij met haar inkomsten haar zieke volwassen zoon in Indonesië.
10. De rechtbank is van oordeel dat de IND zich hierover terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit geen omstandigheden zijn die een rol spelen bij de beoordeling van de aanvraag die eiseres heeft ingediend. De IND heeft daarnaast kunnen overwegen dat de stellingen van eiseres te summier zijn om te kunnen beoordelen of sprake is van beschermingswaardig gezins- of privéleven.
11. Eiseres heeft voorts gesteld dat sprake is van onzorgvuldigheid. Zij heeft erop gewezen dat zij in het aanvullend bezwaarschrift op 2 november 2020 te kennen heeft gegeven dat er aanvullend bewijs zal worden geleverd van het huiselijk geweld. Zonder hierop te reageren of te wachten, heeft de IND het besluit genomen. Ook is eiseres ten onrechte niet gehoord. Nu er nog was aangekondigd dat er nadere stukken ingediend zouden worden om het huiselijk geweld aan te tonen, kon de IND niet het bezwaar kennelijk ongegrond verklaren. Niet kan worden gevolgd dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel was over de mogelijkheid dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit.
12. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de IND haar ten onrechte niet heeft gehoord en dat sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. De IND mocht niet het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaren, terwijl eiseres kort daarvoor had aangekondigd dat zij aanvullend bewijs zou overleggen ter onderbouwing van het huiselijk geweld. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres hierdoor niet in haar belangen is geschaad omdat zij in beroep deze stukken alsnog heeft overgelegd en de IND hier ook inhoudelijk op heeft gereageerd. Daarom bestaat aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. Dit betekent dat het beroep ongegrond is.
13. Wegens het geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank de IND in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Ook moet de IND het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
14. Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.602,-.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd dezeuitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.