ECLI:NL:RBDHA:2021:15709

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/8826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit inzake machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis asiel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor het doel 'nareis asiel'. Eiseres, van Algerijnse nationaliteit, had eerder een aanvraag ingediend die op 9 juni 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 4 november 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 1 april 2021 trok de Staatssecretaris het bestreden besluit in, maar er werd geen nieuw besluit genomen, waardoor er niet tijdig op de aanvraag werd beslist.

Tijdens de zitting op 9 april 2021, waar eiseres en haar gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg de Staatssecretaris op om binnen twaalf weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar. Tevens werd er een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn overschreden zou worden, met een maximum van € 7.500,-.

De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris had moeten weten dat het intrekken van het bestreden besluit zou leiden tot een situatie waarin niet tijdig op de aanvraag werd beslist. De rechtbank oordeelde dat een ingebrekestelling niet van eiseres kon worden verlangd en dat het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd moest worden wegens strijd met de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank stelde een termijn van twaalf weken vast voor het nemen van een nieuw besluit, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak en recente jurisprudentie van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8826
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1981 en van Algerijnse nationaliteit,eiseres
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp)

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor het doel ‘nareis asiel’ afgewezen.
Bij besluit van 4 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 1 april 2021 het bestreden besluit ingetrokken.
Bij brief van 7 april 2021 heeft eiseres de rechtbank meegedeeld dat zij het door haar ingestelde beroep niet intrekt en dat het zich nu richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar;
- legt verweerder een dwangsom van € 100,00 op voor elke dag dat die termijn overschreden wordt, met een maximum van € 7.500,-.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit heeft ingetrokken op 1 april 2021. Verweerder heeft toen geen nieuw besluit genomen, waardoor er niet tijdig is beslist op de aanvraag. Verweerder had kunnen weten dat deze situatie zou ontstaan. Een ingebrekestelling zoals bedoeld in artikel 6:12, derde lid, van de Awb kan dan ook redelijkerwijs niet van eiseres worden verlangd. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
1.3.
Normaliter wordt een termijn van twee weken gegeven voor het nemen van een nieuw besluit, zoals staat beschreven in artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hier is sprake van een bijzonder geval zoals wordt bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb omdat het bestreden besluit is ingetrokken naar aanleiding van recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De consequenties voor de behandeling van andere aanvragen zoals hier aan de orde moet door verweerder eerst intern worden besproken. Dat is aanleiding om een termijn van twaalf weken - beginnend op de dag na verzending van het proces-verbaal van deze uitspraak - vast te stellen. Ingevolge artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb wordt een dwangsom verbeurd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 januari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BY8849).
Deze uitspraak is gedaan door mr J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.
de griffier is verhinderd de de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.