ECLI:NL:RBDHA:2021:15707

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/9614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bewijs van familierechtelijke relatie en identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en twee Eritrese eiseressen. De eiseressen hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel gezinshereniging. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiseressen niet konden aantonen dat zij een familierechtelijke relatie hadden met de referent, die de Eritrese nationaliteit heeft en eerder een verblijfsvergunning asiel had verkregen. De rechtbank oordeelde dat de eiseressen onvoldoende officiële documenten hadden overgelegd om hun identiteit en de familierechtelijke relatie te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van bewijsnood, ondanks de stelling van de eiseressen dat het in Eritrea gebruikelijk is dat geboortes niet worden geregistreerd. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de overgelegde documenten niet substantieel genoeg waren om de identiteit van eiseres 2 of de familierechtelijke relatie aan te tonen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van de eiseressen af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9614

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1980, van Eritrese nationaliteit,eiseres 1
en [eiseres 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2004, van gestelde Eritrese nationaliteit,eiseres 2, tezamen eiseressen
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. M.L. van Leer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseressen van 16 september 2019 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [A] afgewezen.
Bij besluit van 2 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2021. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen hun gemachtigde. Tevens is verschenen [A] (referent). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseressen verzoeken om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep wegens betalingsonmacht. Eiseressen hebben naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat zij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikken om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te voldoen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiseressen worden vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. Referent heeft de Eritrese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 3] 2000. Hij heeft op 29 september 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen. Referent was ten tijde van de verkrijging van zijn verblijfsvergunning minderjarig en is inmiddels 20 jaar. Referent heeft binnen de drie maanden termijn van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) twee aanvragen voor een mvv nareis ingediend voor onder meer eiseressen. Deze aanvragen zijn bij de beschikkingen van 23 maart 2018 afgewezen. Referent heeft hierbij verklaard dat eiseres 1 zijn moeder is en dat eiseres 2 zijn zusje is. Tegen de afwijzingen is geen bezwaar gemaakt. Op 16 september 2019 heeft referent een reguliere mvv aanvraag ingediend voor gezinshereniging met eiseressen.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseressen afgewezen, omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden voor afgifte van een mvv. Eiseressen hebben namelijk niet met officiële documenten dan wel met indicatieve documenten de familierechtelijke relatie met referent aannemelijk gemaakt. Verweerder vindt daarnaast dat, als de familierechtelijke relatie tussen eiseressen en referent al vast komt te staan, afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Een belangenafweging leidt volgens verweerder niet tot een positieve verplichting voor de Nederlandse staat om een mvv aan eiseressen te verlenen. Er is door verweerder daarom geen nader onderzoek aangeboden naar de familierechtelijke relatie tussen eisessen en referent.

Identiteit van eiseressen?

4. De identiteit van eiseres 1 is door middel van een echt bevonden identiteitskaart aangetoond. Ten aanzien van de identiteit van eiseres 2 neemt verweerder vanwege het ontbreken van officiële identiteitsdocumenten bewijsnood aan. De identiteit van eiseres 2 staat hiermee niet vast.
Familierechtelijke relatie tussen eiseressen en referent?
5. Niet in geschil is dat eiseressen geen officiële documenten hebben overgelegd om de familierechtelijke relatie met referent te onderbouwen. In geschil is wel of verweerder ten onrechte geen bewijsnood heeft aangenomen over het ontbreken van de officiële documenten. Daarnaast is in geschil of verweerder ten onrechte de door eiseressen overgelegde documenten niet als substantieel indicatief bewijsmateriaal heeft aangemerkt en geen nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie heeft aangeboden.
Bewijsnood ten aanzien van ontbreken officiële documenten
6. Eiseressen voeren aan dat er sprake is van bewijsnood. Eiseressen stellen daarbij als eerste dat verweerder bewijsnood heeft aangenomen in zeer veel vergelijkbare gevallen, waarin ook geen geboorteaktes maar wel doopaktes zijn overgelegd. De geboortes van referent en eiseres 2 zijn door eiseres 1 nooit geregistreerd. Uit het algemeen ambtsbericht Eritrea van november 2020 blijkt - in tegenstelling tot wat verweerder onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht Eritrea uit 2018 heeft aangevoerd - dat het niet gebruikelijk is in Eritrea om geboortes te laten registreren. Eiseres 1 heeft hier bij de geboortes van haar kinderen dan ook niet aan gedacht. Ook heeft zij er niet aan gedacht om de geboortes later alsnog te laten registeren, toen zij in 2019 naar de lokale administratie ging om daar om een verklaring van de familierechtelijke relatie te vragen. Eiseressen stellen dat verweerder op grond van paragraaf C2/4.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) gehouden was om nader onderzoek te verrichten door bijvoorbeeld DNA-onderzoek aan te bieden.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bewijsnood op dit punt ten aanzien van het ontbreken van officiële documenten. Verweerder mocht tegenwerpen dat onvoldoende verklaring is gegeven voor het feit dat in de specifieke situatie van eiseressen de geboorteaktes niet bij de geboorte dan wel bij het bezoek aan de gemeente in 2019 zijn geregistreerd. Uit het algemeen ambtsbericht Eritrea 2017 blijkt immers dat geboorteaktes in Eritrea ook ver na de geboorte opgemaakt kunnen worden. Verweerder heeft in de nareisprocedure en in de huidige procedure het belang van het overleggen van familierechtelijke documenten benadrukt. Eiseres 1 was dus in ieder geval sinds 2019 op de hoogte van het grote belang dat de Nederlandse overheid hecht aan het overleggen van deze documenten, maar zij heeft deze desondanks niet aangevraagd. Dit is een omstandigheid die verweerder aan eiseressen mocht toerekenen. Verweerder concludeert niet ten onrechte dat geen sprake is van bewijsnood over het ontbreken van officiële documenten ter onderbouwing van de familierechtelijke relatie.

Substantiële indicatieve documenten

8. Eiseressen voeren vervolgens aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat er geen substantiële indicatieve documenten zijn overgelegd. Eiseressen hebben een document van de UNHCR en een refugee card van eiseres 1 en eiseres 2 overgelegd. Dat de geboortedata op deze documenten verschillen van de geboortedata genoemd op de bewonerspas van eiseres 1 en de doopakte van eiseres 2 komt omdat eiseressen zelf niet weten wanneer zij precies zijn geboren. Op de identiteitskaart van eiseres 1 staat ook alleen 1980 als geboortedatum geregistreerd. Verder stellen eiseressen zich op het standpunt dat het registratieproces bij UNHCR een zorgvuldig en nauwkeurig proces is. Eiseressen voeren aan dat de ARRA/UNHCR-registratie kan dienen ter onderbouwing van de familierechtelijke relatie. Uit deze registratie volgt immers dat eiseres 2 de dochter is van eiseres 1. Referent heeft eiseressen ook allebei genoemd tijdens zijn relocatiegehoor. Uit de UNHCR registratie blijkt dat eiseres 2 dezelfde achternamen heeft als referent. Daaruit kan worden afgeleid dat zij dezelfde vader en moeder hebben. Eiseressen hebben ook doopaktes overgelegd. Dat Bureau Documenten wegens het ontbreken van vergelijkingsmateriaal geen waardeoordeel kan geven over de echtheid van deze documenten kan niet aan eiseressen worden tegengeworpen. Eiseressen hebben een kopie van een handgeschreven brief van de gemeente overgelegd. In deze verklaring is opgenomen dat eiseres 2 en referent zijn geboren in [geboorteplaats] . Het document kon niet worden onderzocht op echtheid, omdat referent niet over het origineel beschikt. Eiseres 1 heeft dit document per ongeluk achtergelaten in Eritrea. Eiseressen stellen dat zij met het overleggen van de bovengenoemde documenten hebben voldaan aan hun samenwerkingsverplichting op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Het is daarom volgens hen, zoals volgt uit het arrest E. van het HvJEU [1] , aan verweerder om nader onderzoek aan te bieden.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat de overgelegde documenten zowel afzonderlijk als in samenhang onvoldoende overtuigend zijn om de identiteit van eiseres 2 dan wel de familierechtelijke relatie tussen eiseressen en referent aannemelijk te maken. Uit de overgelegde documenten blijkt de relatie tussen eiseressen en referent niet, dan wel is onduidelijk of er aan deze documenten brondocumenten ten grondslag lagen. Op de doopaktes ontbreken de volledige namen van de ouders. Ook zijn de doopaktes pas in 2017 opgemaakt en bevatten zij geen identificerende kenmerken zoals een pasfoto. Het Bureau Documenten heeft hierover geen waardeoordeel kunnen geven, omdat er geen vergelijkingsmateriaal beschikbaar is. Verweerder heeft hier dan ook niet de waarde aan hoeven hechten die eiseressen daaraan gehecht wensen te zien. Van de ARRA/UNHCR-registratie en de refugee ID cards is niet gebleken dat hier brondocumenten aan ten grondslag lagen en verweerder mocht constateren dat deze zijn afgegeven op basis van de verklaringen van eiseressen zelf. De bewonerspas van eiseres 1 is door Bureau Documenten positief beoordeeld. Hiermee wordt echter alleen de identiteit van eiseres 1 aannemelijk gemaakt, maar niet de identiteit van eiseres 2 of het bestaan van een familierechtelijke relatie tussen eiseressen en referent. De schoolrapporten bevatten alleen de naam van referent en bevatten geen informatie over de identiteit van eiseres 2 of de familierechtelijke relatie met eiseressen. De handgeschreven brief van de gemeente is in kopie overgelegd en de authenticiteit hiervan kan niet worden onderzocht door het Bureau Documenten. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank eiseressen mogen tegenwerpen dat zij hiervan geen origineel meer kunnen overleggen, doordat ze de brief niet hebben meegenomen naar Ethiopië. Uit het arrest E. volgt dat verweerder bij de beoordeling alle aangevoerde feiten en omstandigheden moet betrekken en een individuele beoordeling moet maken. Verweerder mag de aanvraag niet slechts afwijzen in verband met het ontbreken van officiële documenten, maar moet ook onofficiële documenten bij de beoordeling betrekken. Verweerder heeft in dit geval de indicatieve documenten betrokken bij de beoordeling en per overgelegd document uitgebreid gemotiveerd waarom deze niet worden aangemerkt als substantieel indicatieve documenten. Verweerder heeft hiermee de op grond van het arrest. E. verplichte individuele beoordeling gemaakt en op basis hiervan mogen concluderen dat er geen aanleiding is voor het doen van aanvullend onderzoek. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

10. Zoals hiervoor overwogen, is de identiteit van eiseres 2 en de gezinsband/familierechtelijke relatie van eiseressen met referent niet aannemelijk gemaakt. Daarom is onduidelijk of tussen eiseressen en referent een gezinsband bestaat en of de eventueel tussen hen bestaande band onder toepassing van het jongvolwassenebeleid [2] familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM inhoudt. De beroepsgronden met betrekking tot de vraag of een belangenafweging in het voordeel van eiseressen moet uitvallen hoeven hierom niet besproken te worden, omdat dit pas aan de orde komt als is vastgesteld dat sprake is van een familie- of gezinsleven en scheiding van het gezin dreigt.
11. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond. Eiseressen krijgen geen gelijk.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(de rechter is verhinderddeze uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.HvJEU, 13 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:192
2.zoals neergelegd in paragraaf B7/3.8.1 van de Vc