ECLI:NL:RBDHA:2021:15700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
AWB 19/3744 en AWB 19/3745
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Eritrese vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 10 april 2018 een aanvraag ingediend voor de afgifte van een verblijfsdocument EU/EER, welke op 28 november 2018 werd afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 16 april 2019 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 april 2021, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk.

De rechtbank oordeelde dat eiseres haar identiteit en nationaliteit niet aannemelijk had gemaakt, waardoor zij niet in aanmerking kwam voor het gevraagde verblijfsdocument. De IND had de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat eiseres niet ondubbelzinnig bewijs had geleverd van haar identiteit en nationaliteit. Eiseres had onder andere een nationaliteitsverklaring van de Eritrese ambassade overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring onvoldoende bewijs bood. De rechtbank benadrukte dat het EU-recht vereist dat van een EU-burger ondubbelzinnig bewijs van identiteit en nationaliteit moet worden geleverd, en dat dit ook geldt voor derdelanders die een afgeleid verblijfsrecht willen claimen.

De rechtbank concludeerde dat de IND terecht had geoordeeld dat eiseres niet aan de vereisten voldeed en dat de aanvraag om een verblijfsdocument terecht was afgewezen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/3744 en AWB 19/3745
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 23 april 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , geboren op [geboortedatum 1] 1991, van gestelde Eritrese nationaliteit, eiseres/verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Dijks)

Procesverloop

Eiseres/verzoekster (hierna: eiseres) heeft op 10 april 2018 een aanvraag ingediend voor de afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Deze aanvraag is afgewezen op 28 november 2018 (het primaire besluit). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dat is op 16 april 2019 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft op 13 mei 2019 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Nadat de mondelinge behandeling van het beroep op verzoek van eiseres twee keer is verplaatst, is het beroep op de zitting van 20 april 2021 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en de tolk T. Ogbamichael. Verweerder (hierna: de IND) heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank bepaalt dat eiseres geen griffierecht hoeft te betalen.
2. Eiseres heeft haar aanvraag gebaseerd op het arrest Chavez-Vilchez. [1] Zij heeft namelijk twee dochters met de Nederlandse nationaliteit: [A] (geboren op [geboortedatum 2] 2016) en [B] (geboren op [geboortedatum 3] 2017). Beiden zijn van haar afhankelijk zoals wordt bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez en daarom vindt eiseres dat zij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU. [2]
3. De IND heeft de aanvraag afgewezen omdat de IND vindt dat eiseres haar identiteit en nationaliteit niet ondubbelzinnig heeft aangetoond. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat eiseres een derdelander is, die geen verblijfsrecht heeft in de EU.
4. Eiseres is het niet eens met de beslissing van de IND en heeft daar een aantal argumenten (beroepsgronden) voor naar voren gebracht:
(a) de IND heeft pas op 29 juni 2018 in zijn beleidsregels (WBV 2018/4) opgenomen dat van aanvragers wordt verwacht dat zij hun identiteit en nationaliteit (ondubbelzinnig) aantonen en de aanvraag van eisers is van vóór die datum, dus de IND mag niet van haar verlangen dat zij haar identiteit en nationaliteit (ondubbelzinnig) aantoont;
(b) zij heeft haar identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aangetoond door middel van een nationaliteitsverklaring van de Eritrese ambassade, die door Bureau Documenten echt is bevonden;
(c) zij is gepresenteerd bij de Ethiopische autoriteiten en zij hebben geconcludeerd dat eiseres niet de Ethiopische nationaliteit heeft;
(d) zij is identificeerbaar vanwege de nationaliteitsverklaring, haar W-document, de geboorteaktes van haar dochters, haar verblijf in de centrale opvang en het feit dat de IND haar twee keer uitstel van vertrek heeft verleend op grond van artikel 64 Vw [3] ;
(e) er is sprake van bijzondere omstandigheden waardoor het in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel als de IND van eiseres verlangt dat zij haar identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantoont;
(f) de IND had haar moeten horen in bezwaar.
5. De rechtbank zal de beslissing van de IND toetsen aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Beleidsregels van de IND
6. De rechtbank oordeelt dat in het EU-recht sinds het arrest Oulane [4] uit 2005 als algemeen uitgangspunt geldt dat van een EU-burger mag worden verlangd dat hij ondubbelzinnig bewijs levert voor zijn identiteit en nationaliteit. Het valt niet in te zien dat dit vereiste voor een derdelander minder streng zou zijn. Dit vereiste gold dus ook al toen eiseres haar aanvraag indiende. [5] Dat het toen nog niet uitdrukkelijk in de beleidsregels van de IND stond, maakt daarom geen verschil. Eiseres heeft gesteld dat de IND het in de praktijk niet aan vreemdelingen tegenworp als zij geen paspoort of (ander) identiteitsbewijs hadden. De rechtbank oordeelt dat namens de IND voldoende duidelijk is gemaakt dat de IND altijd van vreemdelingen heeft verlangd dat zij hun identiteit en nationaliteit aantonen en dat dát het belangrijkste punt is.
7. In de beleidsregels van de IND [6] staat dat een vreemdeling die een Chavez-Vilchez verblijfsvergunning wil krijgen, zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk moet maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen.
8. Het staat vast dat eiseres in deze procedure geen paspoort of identiteitskaart heeft ingeleverd. Maar: eiseres vindt dat zij haar identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig heeft aangetoond met andere middelen. Zij heeft daarbij onder andere gewezen op de nationaliteitsverklaring en de presentatie bij de Ethiopische ambassade.
Mocht de IND de nationaliteitsverklaring onvoldoende vinden?
9. Bij de beantwoording van deze vraag is van belang dat eiseres in 2013 en in 2016 een asielprocedure heeft doorlopen en dat zij geen asielvergunning heeft gekregen omdat zij onder andere haar identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. In de tweede asielprocedure had eiseres de nationaliteitsverklaring ook al ingediend, maar daarover heeft de rechtbank [7] toen geoordeeld dat de IND die buiten beschouwing mocht laten omdat er – kort gezegd – te veel twijfels waren over de manier waarop de nationaliteitsverklaring tot stand was gekomen. Hierbij heeft de rechtbank gekeken naar alle informatie die eiseres naar voren had gebracht in die procedure, dus naar de correcties een aanvullingen, de zienswijze, de beroepsgronden en naar wat eiseres op de zitting had gezegd. Het hoger beroep dat eiseres tegen deze uitspraak had ingesteld, is op 9 november 2017 ongegrond verklaard. [8]
10. Eiseres heeft gesteld dat in haar eerdere asielprocedure(s) onvoldoende aandacht is besteed aan wat zij heeft verklaard over de manier waarop de nationaliteitsverklaring tot stand is gekomen en aan de omstandigheden waaronder zij haar verhaal destijds heeft verteld (met een huilende baby op schoot). Ook heeft eiseres gesteld dat zij in deze procedure pas goed duidelijk heeft kunnen maken hoe de nationaliteitsverklaring tot stand is gekomen en dat ze daar ook nu pas bewijs van heeft kunnen leveren. De rechtbank oordeelt dat de IND hier tegenin heeft mogen brengen dat eiseres één en ander eerder naar voren had kunnen en moeten brengen. Eiseres heeft in haar tweede asielprocedure ook nog een (hoger) beroepsprocedure gevoerd en daarin heeft zij alles wat van belang was aan de rechter kunnen voorleggen.
11. Het voorgaande betekent dat in rechte vast staat dat de IND de nationaliteitsverklaring onvoldoende bewijs heeft mogen vinden voor de identiteit en nationaliteit van eiseres. Dit betekent niet alleen dat de IND daar in deze procedure vanuit mocht gaan, maar ook dat de rechtbank daar vanuit móet gaan. De IND hoefde de nationaliteitsverklaring en/of de manier waarop deze tot stand is gekomen daarom niet opnieuw te beoordelen. Dat het in deze zaak niet om een asielaanvraag gaat, maar om een Chavez-Vilchez aanvraag maakt geen verschil: waar het om gaat is dat eiseres haar identiteit en nationaliteit moet aantonen en dat in rechte vast staat dat de nationaliteitsverklaring geen bewijs is hiervoor. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 5 september 2017 [9] gaat niet op want deze uitspraak is van vóór de uitspraak van de ABRvS in het hoger beroep van eiseres in de tweede asielprocedure.

Presentatie bij de Ethiopische autoriteiten

12. De rechtbank oordeelt dat de IND dit argument van eiseres niet heeft hoeven volgen omdat uit het feit dat eiseres blijkbaar niet de Ethiopische nationaliteit heeft, niet blijkt wat haar identiteit en nationaliteit dan wel zijn.
W-document, geboorteaktes, verblijf in de centrale opvang en uitstel van vertrek
13. Over het W-document oordeelt de rechtbank dat de IND terecht heeft aangevoerd dat dit een tijdelijk document is dat door de Nederlandse overheid wordt verstrekt op basis van alleen de door een vreemdeling opgegeven gegevens. Het is dus geen identificerend document van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst van een vreemdeling. Daarom heeft eiseres haar identiteit en nationaliteit niet aangetoond met het W-document.
14. De rechtbank oordeelt verder dat de IND over de geboorteaktes heeft mogen beslissen dat eiseres hiermee haar identiteit en nationaliteit ook niet heeft aangetoond omdat dit ook geen identificerende documenten zijn van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst van eiseres.
15. De IND heeft over de in 13 en 14 genoemde documenten en feiten en omstandigheden ook kunnen aanvoeren dat deze zijn verstrekt in het kader van de toetsing van andere aanvragen van eiseres (bijvoorbeeld voor uitstel van vertrek) dan de aanvraag waar het in deze zaak om gaat.

Zijn er bijzondere omstandigheden waardoor de IND niet van eiseres mocht verwachten dat zij haar identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantoont?

16. Eiseres heeft verder gesteld dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de IND niet van haar mocht verlangen dat zij haar identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantoont, althans dat zij méér bewijs levert dan zij nu al heeft gedaan. Eiseres heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 12 juni 2020. [10] Volgens eiseres bestaan de bijzondere omstandigheden eruit dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat zij derdelander is: de IND is er in haar asielprocedures namelijk zelf van uit gegaan dat zij óf de Ethiopische óf de Eritrese nationaliteit heeft. Daarnaast heeft eiseres gewezen op de nationaliteitsverklaring en op het feit dat zij twee keer uitstel van vertrek heeft gekregen vanwege haar zwangerschappen en de geboortes van haar dochters. Met dit laatste staat volgens eiseres vast dat zij de moeder is. Door onder deze omstandigheden van eiseres te verlangen dat zij een (ander) identiteitsdocument overlegt, wordt het nuttig effect aan artikel 20 van het VWEU onthouden en is er sprake van strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.
17. De rechtbank oordeelt dat de IND hier terecht tegen heeft ingebracht dat de eis dat een vreemdeling zijn of haar identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantoont over méér gaat dan alleen vaststellen of de vreemdeling derdelander is, die geen verblijfsrecht heeft in een ander EU-land en de ouder is van een minderjarige Unieburger. Het gaat er ook om dat de juridische gezinsband tussen de vreemdeling en de minderjarige Unieburger kan worden vastgesteld en dat identiteitsfraude wordt tegengegaan. In deze zaak staat de juridische gezinsband tussen eiseres en haar kinderen op zich vast, maar de IND heeft voldoende uitgelegd dat het er om gaat dat de IND alleen een afgeleid verblijfsrecht mag toekennen aan personen van wie vast staat wat hun identiteit en nationaliteit is. De IND mag daarom in principe strikt aan deze eis vasthouden. De IND heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het er niet alleen om gaat welke nationaliteit eiseres heeft, maar dat het óók essentieel is dat haar identiteit kan worden vastgesteld. Pas als de nationaliteit en identiteit vast staan, kan goed worden onderzocht of eiseres misschien rechtmatig verblijf heeft in een andere EU-lidstaat. Op grond van de beleidsregels van de IND ligt de bewijslast ten aanzien van haar identiteit en nationaliteit bij eiseres. Dat de IND andere manieren heeft om te onderzoeken of een vreemdeling in een ander EU-land rechtmatig verblijf heeft (bijvoorbeeld door middel van vingerafdrukken) komt pas aan de orde nadat de identiteit en nationaliteit voldoende zijn komen vast te staan.
18. De rechtbank oordeelt dat de verwijzing van eiseres naar de uitspraak van zittingsplaats Den Bosch van 12 juni 2020 niet op gaat. In de zaak die tot die uitspraak heeft geleid, was sprake van een specifieke combinatie van feiten en omstandigheden. De situatie van eiseres komt daarmee niet volledig overeen. Een belangrijk – maar niet het enige – verschil is dat in de zaak bij zittingsplaats Den Bosch er volgens de rechtbank duidelijke aanwijzingen waren voor de identiteit van de betrokken vreemdelinge. Dat is in de zaak van eiseres niet zo: de nationaliteitsverklaring en de andere feiten en omstandigheden waar eiseres naar heeft verwezen, zijn daarvoor niet voldoende. Over de nationaliteitsverklaring is dat al komen vast te staan met de uitspraak van de ABRvS van 9 november 2017 en voor wat betreft de andere feiten en omstandigheden heeft de IND terecht aangevoerd dat deze alleen zijn gebaseerd of de gegevens die eiseres zelf heeft opgegeven en/of zijn afgegeven in het kader van andere soorten aanvragen dan een Chavez-Vilchez aanvraag. Alleen al om deze reden is geen sprake van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat op grond van het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel niet van eiseres verlangd mag worden dat zij haar identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantoont.
19. Eiseres heeft in november 2020 alsnog een identiteitskaart aangevraagd bij de Eritrese ambassade. Op de zitting heeft eiseres gezegd dat de aanvraag nog loopt en dat het onduidelijk is wanneer er op zal worden beslist. Omdat deze informatie van ná het bestreden besluit is, kan de rechtbank in deze procedure geen rekening houden met de aanvraag.
Horen in bezwaar
20. De rechtbank oordeelt dat de IND eiseres niet hoefde te horen in bezwaar omdat er in redelijkheid geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden. De IND mocht het bezwaar daarom kennelijk ongegrond verklaren. [11]
Conclusie
21. De IND mocht van eiseres verlangen dat zij haar identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig zou aantonen en heeft mogen beslissen dat dat eiseres niet is gelukt. De IND heeft om die reden de aanvraag van eiseres mogen afwijzen.
22. Het beroep is ongegrond en daarom krijgt eiseres haar proceskosten niet vergoed. Omdat er nu is beslist op het beroep hoeft er geen voorlopige voorziening meer te worden getroffen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 23 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Verdrag inzake de werking van de Europese Unie.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Arrest van HvJEU van 17 februari 2005, zaaknummer C-215/03.
5.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Midden-Nederland, van 7 augustus 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:3694.
6.Paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, geldend op 16 april 2019.
7.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 25 juli 2017, zaaknummer AWB16/29169.
8.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), zaaknummer 201706883/1/V1.
9.Zaaknummer NL17.6403.
11.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.