ECLI:NL:RBDHA:2021:15699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
NL21.5277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, die stelt de Libische nationaliteit te bezitten, heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet is verschenen op de zitting, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De Staatssecretaris heeft aangegeven dat er risico's zijn dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn uitzetting belemmert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de gronden voor de maatregel niet heeft betwist en dat hij consequent weigert mee te werken aan de identificatieprocedure bij de Libische autoriteiten.

De rechtbank concludeert dat er op dit moment nog zicht is op uitzetting, aangezien er een aanvraag voor een Laissez-Passer (LP) bij de Libische autoriteiten is ingediend die nog niet is afgewezen. De eiser heeft niet aangetoond dat hij niet kan voldoen aan de vereisten voor het verkrijgen van een LP. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard en wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.5277
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M. Taheri),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Libische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1994.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
4. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting ontbreekt, omdat hij niet kan voldoen aan de vereisten die de Libische autoriteiten stellen voor de aanvraag van een Laissez-Passer (LP). Eiser is namelijk niet in het bezit van documenten waarmee hij zijn nationaliteit zou kunnen onderbouwen en kan deze ook niet verkrijgen.
5. Verweerder geeft op zitting aan dat eiser consequent medewerking aan een presentatie bij de Libische autoriteiten weigert en zelf op geen enkele manier actie heeft ondernomen om vervangende identiteitsdocumenten te verkrijgen. Daarnaast is Libië geen land dat over het algemeen niet meewerkt aan de afgifte van een LP. Integendeel, medewerkers van de Libische ambassade hebben zelfs aangeboden om naar het DTC te komen voor de presentatie, wat werd geweigerd door eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat het zicht op uitzetting niet ontbreekt. Uit de brief van verweerder aan de rechtbank van 16 april 2021 blijkt dat er op 31 juli 2019 een LP aanvraag bij de Libische autoriteiten is ingediend. Deze LP aanvraag is nog niet geweigerd en verweerder heeft voor het laatst nog op 31 maart 2021 gerappelleerd. Eiser werkt zelf consequent niet mee aan de presentatie bij de Libische autoriteiten en niet is gebleken dat hij zich heeft ingespannen om documenten te verkrijgen waaruit zijn nationaliteit blijkt, terwijl op hem de plicht rust om actief en volledig mee te werken aan zijn uitzetting. Er kan naar het oordeel van de rechtbank op dit moment dus niet op voorhand worden vastgesteld dat eiser niet kan voldoen aan de vereisten die de Libische autoriteiten hebben gesteld voor het verkrijgen van een LP. Gelet op het voorgaande ontbreekt zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn vooralsnog niet. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 april 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.