ECLI:NL:RBDHA:2021:15693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/9413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging verblijfsdoel naar niet-tijdelijke humanitaire gronden wegens huiselijk geweld

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van eiseres, een Marokkaanse vrouw, om haar verblijfsdoel te wijzigen naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden' vanwege huiselijk geweld binnen haar relatie met haar ex-man. Eiseres had eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als familie- of gezinslid bij haar ex-man, maar stelde dat het huiselijk geweld de reden was voor de verbreking van de relatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres op 4 maart 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 23 juni 2020 werd afgewezen, en dat het bezwaar tegen deze afwijzing op 26 november 2020 kennelijk ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting op 8 april 2021 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het huiselijk geweld heeft geleid tot de feitelijke verbreking van haar relatie. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar het politiedossier, waarin incidenten van huiselijk geweld zijn geregistreerd, maar niet voldoende bewijs is geleverd dat deze incidenten de reden waren voor de relatiebreuk. Eiseres had ook verklaringen van psychologen overgelegd, maar deze gaven geen duidelijk verband aan tussen het huiselijk geweld en de beëindiging van de relatie.

De rechtbank concludeert dat de bewijslast bij eiseres ligt en dat zij niet heeft aangetoond dat het huiselijk geweld de reden was voor de verbreking van de relatie. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de beslissing van verweerder bevestigd. Eiseres kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9413

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1981, van Marokkaanse nationaliteit, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S. Aboulouafa).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 4 maart 2020 tot het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd naar ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ afgewezen en haar ambtshalve een verblijfsvergunning verleend voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’, met ingang van 4 maart 2020.
Bij besluit van 26 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het afwijzen van de wijziging van het doel van haar verblijfsvergunning kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk was aanwezig S. Mathari. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

Wat heeft eiseres aangevraagd?
Eiseres is met ingang van 25 april 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [B] , destijds haar echtgenoot (ex-man). Eiseres heeft op 4 maart 2020 gevraagd om het wijzigen van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning naar ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’, omdat zij stelt slachtoffer te zijn van huiselijk geweld binnen de relatie met haar ex-man, dat ertoe heeft geleid dat zij de relatie heeft verbroken. Ter onderbouwing van haar aanvraag heeft eiseres onder meer de volgende stukken overgelegd:
Een kopie van het proces-verbaal van aangifte van eenvoudige mishandeling door
[B] van 27 november 2019;
Een brief van Stichting het Kopland van 12 februari 2020;
Een brief van psychologen van Inter-Psy van 16 juli 2020.
Wat heeft verweerder op de aanvraag besloten?
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres het huiselijk geweld niet aannemelijk heeft gemaakt en omdat niet duidelijk is geworden dat het huiselijk geweld heeft geleid tot de feitelijke verbreking van haar relatie. Verweerder heeft het politiedossier van eiseres ingezien, waarin zich een mutatie bevindt van een ruzie tussen eiseres en haar ex-man op 15 augustus 2019 en een proces-verbaal van aangifte door eiseres van 27 november 2019 van eenvoudige mishandeling door haar ex-man, zowel op 15 augustus 2019 als tijdens eerdere incidenten. Verweerder vindt dat het huiselijk geweld hiermee niet aannemelijk is gemaakt (bij de politie). Er is namelijk geen verklaring van de politie overgelegd waaruit dit blijkt. Ook is de ex-man van eiseres naar aanleiding van het incident op 15 augustus 2019 of de aangifte niet aangemerkt als verdachte van huiselijk geweld of vervolgd, vanwege het ontbreken van getuigen, foto’s en letsel. Daarbij is het bevreemdend dat eiseres pas op 27 november 2019 aangifte heeft gedaan van het incident op 15 augustus 2019. Verder maakt het verblijf van eiseres in een Blijf-van-mijn-lijf-huis en de (zorg)melding die de politie bij Veilig Thuis heeft gedaan het huiselijk geweld ook niet aannemelijk. De verklaring van de psychologen van eiseres van 16 juli 2019 is een onvoldoende objectief bewijsmiddel, omdat eiseres de enige verklarende bron is voor de diagnose en de psychologen niet aan waarheidsvinding doen. Verweerder heeft geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht die aanleiding geven om de aanvraag van eiseres in afwijking van de beleidsregels toch in te willigen. Wel heeft verweerder eiseres ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij haar zoon [A] , met ingang van 4 maart 2020, vanwege het familieleven tussen eiseres en haar zoon.
Wat voert eiseres aan tegen het besluit?
3. Eiseres heeft aangevoerd dat uit het politiedossier wel voldoende blijkt dat sprake was van huiselijk geweld. In het politiedossier staat in plaats van huiselijk geweld ‘ruzie/twist’ en ‘eenvoudige mishandeling’, maar dat betekent niet dat het alleen daarom al niet aannemelijk is. De politie is op 15 augustus 2019 op het incident afgekomen vanwege een melding van omwonenden en dus niet vanwege het ondervonden huiselijk geweld. Uit het dossier blijkt echter wel dat eiseres aan de politie heeft aangegeven dat haar man haar meerdere keren had geslagen, wat door hem niet is betwist. Verder is bij het opnemen van de aangifte door de politie niet gecommuniceerd met eiseres via een tolk, terwijl zij het Nederlands gebrekkig beheerste. Eiseres is bovendien psychisch en emotioneel verwaarloosd door haar ex-man. De ex-man van eiseres vertrok steeds naar Marokko zonder overleg met eiseres en eiseres werd gedwongen om in een sociaal isolement te leven. Door het huiselijk geweld niet aan te nemen hanteert verweerder een te strikt toetsingskader dat neigt naar bewijzen in plaats van aannemelijk maken. Daarbij kent verweerder ook te weinig waarde toe aan het feit dat eiseres met haar kind naar een Blijf-van-mijn-lijfhuis is gevlucht. Kort voor de zitting heeft eiseres nog twee stukken ingediend ter verdere onderbouwing van haar aanvraag, namelijk:
4. Een brief van psychologen van Inter-Psy van 22 september 2020;
5. Een brief van Schadefonds Geweldsmisdrijven van 2 oktober 2020.
Hoe oordeelt de rechtbank over het besluit?
4. De rechtbank overweegt dat verweerder een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden kan verlenen aan de vreemdeling die na verblijf in Nederland als familie- of gezinslid slachtoffer is geworden van huiselijk geweld binnen de familie. [1] Verweerder heeft in het beleid als eis opgenomen dat de vreemdeling daarvoor moet kunnen aantonen dat het huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de verbreking van de (huwelijks)relatie. [2] Als bewijsmiddelen beschouwt verweerder recente bescheiden van de politie, waarbij bij de politie aannemelijk gemaakt moet zijn dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Dit bekijkt verweerder in combinatie met recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener, recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. [3]
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van huiselijk geweld dat heeft geleid tot verbreking van haar relatie. De bewijslast om dit aannemelijk te maken ligt bij eiseres. Het gaat er niet alleen om dat het huiselijk geweld op zichzelf aannemelijk moet worden gemaakt, maar ook dat dit de reden is geweest om de relatie te verbreken.
6. Zoals verweerder aanhaalt, heeft eiseres blijkens het proces-verbaal van de aangifte gezegd dat haar ex-man tijdens een gesprek met de politie op 15 augustus 2019 heeft aangegeven van eiseres te willen scheiden. Vervolgens is hij op 17 augustus 2019 naar Marokko gereisd. Eiseres heeft verklaard daarna ook naar Marokko te zijn gegaan met haar zoon. Tijdens de zitting heeft eiseres aangegeven dat zij mede naar Marokko was gereisd om een poging te doen om haar huwelijk te redden, door daar haar ex-man te ontmoeten en op een rustige manier met hem te gaan praten, maar dat hij dit niet wilde. Eiseres heeft bij de aangifte verder verklaard dat zij op 2 oktober 2019 is teruggegaan naar Nederland en toen voor zichzelf en haar zoon onderdak heeft gezocht bij een vriendin. Haar ex-man zou begin november zijn teruggekeerd naar Nederland en eiseres toen hebben gebeld omdat hij zijn zoon wilde zien. Op 27 november 2019 heeft eiseres vervolgens aangifte gedaan van mishandeling tijdens het incident op 15 augustus 2019 en van mishandeling tijdens eerdere incidenten. Uit het voorgaande komt het verband tussen de beëindiging van de relatie en het gestelde geweld niet naar voren. Het standpunt van eiseres dat bij de aangifte bij de politie ten onrechte niet is gecommuniceerd via een tolk maakt dat niet anders, omdat van gebrekkige communicatie niet is gebleken. Eisers heeft immers niet aangegeven dat de feitelijke gang van zaken anders is geweest dan is gerelateerd. Gezien het voorgaande heeft verweerder kunnen oordelen dat niet aannemelijk is geworden dat het gestelde huiselijk geweld heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie. Reeds hierom kon de aanvraag worden afgewezen.
7. Ten aanzien van de door eiseres overgelegde verklaringen van haar psychologen, overweegt de rechtbank als volgt. De verklaringen van de psychologen van eiseres wijzen erop dat er incidenten hebben plaatsgevonden in de relatie tussen eiseres en haar ex-partner, waardoor eiseres PTSS-klachten heeft ontwikkeld. Deze verklaringen kunnen bijdragen aan de aannemelijkheid dat er huiselijk geweld door de ex-man van eiseres heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft alleen terecht geoordeeld dat uit de verklaringen niet volgt dat het huiselijk geweld ook de reden is geweest om de relatie te verbreken. Ook de beslissing van het Schadefonds Geweldsmisdrijven is daar geen bewijsmiddel voor. Zoals hierboven overwogen, is bovendien de eventuele aannemelijkheid van het geweld niet voldoende om de aanvraag in te willigen.
8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen besluiten dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
9. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Van schending van een (internationale) rechtsregel is niet gebleken. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het oneens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3.51, derde lid van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en paragafen B9/1 en B9/8.6 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
2.In paragraaf B9/11 ad e van de Vc.
3.Dit is neergelegd in paragraaf B19/20.2 van de Vc.