In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van eiseres, een Marokkaanse vrouw, om haar verblijfsdoel te wijzigen naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden' vanwege huiselijk geweld binnen haar relatie met haar ex-man. Eiseres had eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als familie- of gezinslid bij haar ex-man, maar stelde dat het huiselijk geweld de reden was voor de verbreking van de relatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres op 4 maart 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 23 juni 2020 werd afgewezen, en dat het bezwaar tegen deze afwijzing op 26 november 2020 kennelijk ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 8 april 2021 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het huiselijk geweld heeft geleid tot de feitelijke verbreking van haar relatie. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar het politiedossier, waarin incidenten van huiselijk geweld zijn geregistreerd, maar niet voldoende bewijs is geleverd dat deze incidenten de reden waren voor de relatiebreuk. Eiseres had ook verklaringen van psychologen overgelegd, maar deze gaven geen duidelijk verband aan tussen het huiselijk geweld en de beëindiging van de relatie.
De rechtbank concludeert dat de bewijslast bij eiseres ligt en dat zij niet heeft aangetoond dat het huiselijk geweld de reden was voor de verbreking van de relatie. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de beslissing van verweerder bevestigd. Eiseres kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.