ECLI:NL:RBDHA:2021:15689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/6743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsdocument EU/EER

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Het primaire besluit dateert van 4 mei 2020, en het bestreden besluit, waarin het bezwaar van verzoeker ongegrond werd verklaard, is van 6 augustus 2020. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 8 april 2021 is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en heeft de verweerder zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het beroep gegrond is verklaard en dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat er op het bezwaar is beslist.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het primaire besluit geschorst en bepaald dat verzoeker tot vier weken na de beslissing op het bezwaar niet mag worden uitgezet. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 178,- en de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1.068,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6743
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 april 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1978, van Turkse nationaliteit, verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.A. Madern),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: S. Aboulouafa).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 29 augustus 2019 tot het verlenen van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 6 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Sevuk.

Overwegingen

1. Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat bij uitspraak van heden het beroep gegrond is verklaard, waarbij is bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen en voordien onder andere verzoeker moet horen. Verweerder heeft bij het primaire besluit overwogen dat verzoeker de bezwaarprocedure niet mag afwachten. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst het primaire besluit totdat op het bezwaar van verzoeker is beslist en bepaalt dat verzoeker tot vier weken nadat is beslist op het bezwaar niet mag worden uitgezet.
5. Omdat de voorzieningenrechter de voorziening toewijst, moet verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ter hoogte van € 178,- vergoeden.
6. Omdat het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit van verweerder tot vier weken nadat is beslist op het bezwaar en bepaalt dat verzoeker tot dat moment niet mag worden uitgezet;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.