ECLI:NL:RBDHA:2021:15688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/6742
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsdocument EU/EER in het kader van de zorg- en opvoedingstaken van een ouder

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 april 2021, is het beroep van eiser, een Turkse nationaliteit, gegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER op basis van zijn zorg voor zijn minderjarige zoon, geboren in 2012, die in Nederland verblijft bij een pleegmoeder. De aanvraag was eerder afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat volgens verweerder niet was aangetoond dat er een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestond tussen eiser en zijn zoon dat het kind gedwongen zou worden de EU te verlaten als eiser niet in Nederland mocht blijven. Eiser voerde aan dat hij wel degelijk zorgtaken verrichtte die verder gingen dan marginale zorg en dat hij de enige constante factor in het leven van zijn zoon was.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderzocht of eiser een stabiele factor was voor de ontwikkeling van zijn zoon. De rechtbank stelde vast dat eiser niet was gehoord tijdens de bezwaarprocedure, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser wel gehoord moet worden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De rechtbank benadrukte het belang van de hogere belangen van het kind en dat de aanwezigheid van eiser van invloed kan zijn op de ontwikkeling van zijn zoon.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6742

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum 1] 1978, van Turkse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.A. Madern),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S. Aboulouafa).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van
29 augustus 2019 tot het verlenen van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 6 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [Pleegmoeder] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Sevuk.

Overwegingen

1. Eiser heeft onderhavige aanvraag ingediend op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Eiser beoogt verblijf bij zijn referent, zijn minderjarige zoon [A] , geboren op
[geboortedatum 2] 2012. Referent heeft de Nederlandse nationaliteit. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser diverse documenten overgelegd.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is gebleken dat tussen eiser en referent sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat aan de voorwaarden van het Chavez-Vilchez arrest wordt voldaan. Eiser heeft volgens verweerder geen objectieve stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk zorgtaken verricht. Verweerder overweegt dat uit verklaringen blijkt dat eiser wel voor referent zorgt, maar daaruit volgt niet dat hij zorgtaken heeft die het marginale karakter overstijgen
.Ook is er geen afhankelijkheidsverhouding ontstaan door de contactmomenten die eiser met referent heeft gehad. Dat is weliswaar vanaf 2017 structureler geworden, maar daardoor ontstaat niet een afhankelijkheidsrelatie. Verder is volgens verweerder van belang dat eiser niet de juridische ouder is van het kind. Dat eiser een procedure is gestart om zijn kind te erkennen, doet daar niet aan af. Het beroep op gelijkheidsbeginsel heeft verweerder afgewezen aangezien eiser niet heeft onderbouwd dat sprake was van gelijke gevallen.
Gronden beroep
3. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert wel reële daadwerkelijke zorgtaken uit. Eiser is de enige constante factor in het leven van referent geweest. Eiser heeft ervoor gezorgd dat referent werd opgenomen door mevrouw [Pleegmoeder] , de huidige pleegmoeder van referent. Sinds dat referent bij zijn huidige pleegmoeder woont gaat het beter met hem. Er zijn veel verklaringen en foto’s overgelegd waaruit blijkt dat hij zorg- en opvoedingstaken verricht die het marginale overschrijden. Eiser kan niet aantonen dat hij financieel bijdraagt aan de opvoeding omdat hij illegaal in Nederland is en niet mag werken. In beroep heeft eiser diverse documenten overgelegd, namelijk: een verklaring van voogden voor procedure over voogdij; een stuk van de Rading over overleg tussen voogdijouders en pleegmoeder; een hulpverleningsplan; een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling Familierecht over de vervangende toestemming aan eiser voor het erkennen van zijn kind en een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling Familierecht van 8 september 2020. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en stelt in de genoemde zaken de betrokkene minder opvoedingstaken heeft verricht en wel onderzoek was verricht naar de afhankelijkheidsrelatie, dan wel een vergunning is verleend terwijl er minder documenten waren overgelegd. Eiser heeft ook aangevoerd dat er ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden.
Toetsingskader
4. Uit het arrest Chavez Vilchez (ECLI:EU:C:2017:354) volgt dat het in beginsel aan de vreemdeling is om de gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan artikel 20 van het VWEU ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van die gegevens te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen de vreemdeling en zijn kind, dat bij weigering aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Hiervoor is de beoordeling van de daadwerkelijke zorgtaken van eiser van belang en er moet rekening worden gehouden met de hogere belangen van het kind.
5. Het beleid van verweerder over de uitvoering van het arrest Chavez Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire. Daarin staat onder meer dat verweerder zorg- en opvoedingstaken met een marginaal karakter in beginsel niet als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind aanmerkt.
Oordeel van de rechtbank
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn feitelijke zorgtaken zo belangrijk zijn dat [A] daardoor van hem afhankelijk is. [A] heeft vanaf de geboorte niet bij eiser gewoond. Toen [A] vijf maanden oud was, is hij uit huis geplaatst. In de loop van 2013 is [A] opgenomen in een pleeggezin, bij [pleegouders] , waarin hij tot november 2018 heeft gewoond. Deze pleegouders hebben ook de voogdij over [A] . Tot 2017 zag eiser zijn zoon eenmaal per 6 weken en later, op initiatief van de pleegouders, eenmaal per week. Over de periode 2014 tot ongeveer 2016 heeft eiser ter zitting verklaard dat hij in Turkije was, bij zijn gezin daar. Blijkens de stukken is er in 2017 en 2018 een overgangsperiode geweest dat [A] vanuit de pleegouders is overgeplaatst naar de huidige pleegmoeder, [Pleegmoeder] , de huidige vriendin van eiser. Eiser stelt dat hij sindsdien, in elk geval vanaf november 2018, elke dag [A] ziet, met hem ’s avonds eet en hem naar bed brengt. In het weekend onderneemt eiser leuke dingen met [A] . Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat dit onvoldoende zwaarwegend is om een zodanige afhankelijkheidsrelatie af te leiden dat [A] zou worden gedwongen de EU te verlaten als eiser niet in Nederland mag blijven. De periode is daarvoor te kort en de daadwerkelijke dagelijkse zorg, zowel feitelijk als juridisch, ligt niet bij eiser. Uit de overlegde stukken zoals de foto’s en de verklaringen van [Pleegmoeder] blijkt niet het tegendeel. Ook in de verslagen en plannen van de pleegzorginstantie komt een daadwerkelijke verzorgende rol van eiser niet naar voren. De door eiser genoemde vergelijkbare gevallen leiden niet tot het oordeel dat uit de huidige gebleken feiten een andere conclusie moet worden getrokken over de daadwerkelijke zorgtaken en de afhankelijkheidsrelatie. Het gaat immers bij de beoordeling van een verzoek om een verblijfsvergunning op grond van het arrest van Chavez-Vilchez om de invulling van een criterium van bijzondere aard [1] , waarbij de zorg- en opvoedingstaken substantieel zijn. Dat eiser een stabiele factor is in het leven van [A] zoals de pleegmoeder zegt, blijkt niet uit de voorgeschiedenis en zegt nog niets over de afhankelijkheid van hem van zijn vader. De beoordeling van de feitelijke situatie ten aanzien van verzorgende taken houdt dan ook stand.
7. Bij de beoordeling dient evenwel ook aandacht te zijn voor de in het arrest Chavez-Vilchez genoemde hogere belangen van het kind, genoemd zijn evenwicht en emotionele ontwikkeling. In dat kader is van belang of eiser wel (inmiddels) een stabiele factor is en speelt de hechting een rol. Daarbij is ook van belang, zoals door verweerder ook onderkend, dat [A] kindeigen problematiek heeft en of [A] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd als eiser zijn (huidige) rol meer op afstand zou moeten vervullen.
8. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van verweerder op dit punt niet volledig is geweest. Onvoldoende is onderzocht of eiser wat betreft de ontwikkeling van [A] inmiddels een stabiele factor voor hem is. Verweerder heeft ten onrechte afzien van een hoorzitting. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat eiser de enige stabiele factor is voor [A] en dat [A] forse kindeigen ontwikkelingsproblematiek heeft. Ook heeft eiser aangevoerd dat hij met [Pleegmoeder] ervoor heeft gezorgd dat [A] op een school is geplaatst voor speciaal onderwijs. Tijdens een hoorzitting had verweerder meer inzicht kunnen krijgen in de situatie van [A] en over het belang van de aanwezigheid van eiser voor de ontwikkeling van [A] . In het primaire besluit heeft verweerder immers erkend dat sprake is van een ontwikkelingsachterstand bij [A] , waarop de aanwezigheid van eiser van invloed kan zijn. In het primaire besluit heeft verweerder geoordeeld dat eiser dit onvoldoende aannemelijk had gemaakt, maar in de bezwaarprocedure heeft eiser gepoogd om dit nader te verduidelijken en te onderbouwen. Nu verweerder heeft nagelaten om eiser te horen tijdens een hoorzitting, is het besluit in zoverre in strijd met artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en bepalen dat verweerder een nieuw besluit neemt waarbij verweerder eiser zal horen tijdens de bezwaarprocedure. Daarbij dient verweerder ook het navolgende te betrekken.
9. In beroep heeft eiser nadere stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt. Uit die stukken blijkt dat in de loop van 2020 verzoeken zijn ingediend en onderzoeken zijn ingesteld naar de voogdijregeling. Uit de beschikking van 8 september 2020 van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling Familierecht, blijkt dat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) is verzocht om een onderzoek in te stellen en rapport uit te brengen over de vraag wie met de voogdij voor [A] moet worden belast, waarbij de rol van eiser betrokken moet worden. Hoewel de juridische gezagsrelatie niet bepalend is voor de afhankelijkheidsrelatie zoals hier bedoeld, omdat het gezag over een kind ook (deels) vanuit het buitenland kan worden uitgeoefend, kan niet worden uitgesloten dat het rapport van de RvdK van belang is voor de beoordeling van de zaak van eiser. Het rapport verschaft mogelijk meer duidelijkheid over het belang van de aanwezigheid van eiser in Nederland voor de ontwikkeling van Abdul Semat. Het rapport wordt verwacht in mei 2021. Het is aan eiser om het rapport in te brengen bij verweerder.
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu verweerder eiser moet horen tijdens een hoorzitting ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat volgens de rechtbank in dit geval geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen gelet op de hoorzitting die nog zal plaatsvinden en verweerder het onderzoeksrapport van de RvdK moet betrekken bij zijn beoordeling. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met in achtneming van deze uitspraak, waarbij verweerder een hoorzitting zal houden en het onderzoeksrapport van de RvdK betrekt. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken, aangezien ter zitting is gebleken dat het onderzoeksrapport van de RvdK nog niet klaar is en de pro-forma zitting bij de familierechter bij de rechtbank Midden-Nederland is uitgesteld tot begin mei 2021.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ter hoogte van € 178,- vergoeden.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van