ECLI:NL:RBDHA:2021:15676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
NL21.3669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en terugkeerbesluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder) de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij bij terugkeer naar Suriname geen toegang heeft tot huisvesting, juridische bijstand, medische zorg of andere eerste levensbehoeften. Eiseres, geboren in 1989 met de Surinaamse nationaliteit, heeft aangevoerd dat zij in Suriname in de prostitutie is gedwongen en dat zij geen financiële steun meer kan ontvangen van een minister die door de politie wordt gezocht. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiseres in het verleden in staat is geweest om werk te vinden en dat haar situatie niet zodanig is dat zij geen toegang meer heeft tot de arbeidsmarkt.

Tijdens de zitting op 31 maart 2021 is eiseres niet verschenen, maar haar gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder haar psychische problemen en de stelling dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is omdat het niet duidelijk maakt naar welk land zij moet terugkeren, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de IND terecht heeft geoordeeld dat het relaas van eiseres niet voldoet aan de gronden van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3669
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopBij besluit van 10 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder (hierna: de IND) de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.3670, plaatsgevonden op 31 maart 2021. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Surinaamse nationaliteit.
Zij heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij Suriname heeft verlaten omdat zij vanaf 2009 niet in staat was om financieel onafhankelijk te zijn. Zij kan geen beroep doen op haar ouders of grootouders. Zij werd financieel ondersteund door minister [naam] maar hij wordt nu gezocht door de politie en kan haar ook niet meer ondersteunen. Eiseres heeft ook aangegeven dat zij noodgedwongen de prostitutie in is gegaan, dat in Suriname veel mannen misbruik hebben gemaakt van haar en dat zij in Suriname genoemd wordt als een persoon met een slecht karakter. Er is sprake van een zodanige beperking van haar bestaansmogelijkheden in Suriname, dat het functioneren op maatschappelijk en sociaal gebied objectief bezien voor haar onmogelijk is. Eiseres is uitgesloten van huisvesting, juridische bijstand, rechtsgang, medische zorg en eerste levensbehoeften. Hieraan kan zij alleen ontkomen als zij in de prostitutie gaat werken.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. De IND heeft er op mogen wijzen dat eiseres niet heeft verklaard dat er sprake was van discriminatie en zelf heeft verklaard dat zij van 2015 tot 2017 een baan had bij het Ministerie van Financiën en een salaris verdiende van ongeveer 1500 Surinaamse Dollars. Dit ligt ruim boven het minimumloon en de armoedegrens in Suriname. Ook heeft de IND mogen beslissen dat uit de verklaringen van eiseres blijkt dat zij kennelijk telkens weer in staat is geweest om werk te vinden, sinds zij haar HAVO diploma heeft gehaald. Zij heeft namelijk bij het ministerie gewerkt, maar ook bij een drogist, een casino en zij heeft administratief werk gedaan. De IND heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres toegang had tot de arbeidsmarkt. Dat zij soms meerdere bijbanen nodig had om alles te kunnen doen wat zij wilde, leidt niet tot de conclusie dat zij bij terugkeer die toegang tot de arbeidsmarkt niet meer zal hebben.
4. De rechtbank oordeelt verder dat de IND zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij bij terugkeer geen toegang tot huisvesting, juridische bijstand, rechtsgang, medische zorg of eerste levensbehoeften zal hebben. Dit mocht de IND wel van haar vragen. De IND heeft er op mogen wijzen dat eiseres heeft verklaard dat zij niet door anderen is gedwongen de prostitutie in te gaan, maar dat zij door haar financiële situatie zélf die keuze heeft gemaakt. Zij heeft ook niet aangetoond dat zij zich niet tot de autoriteiten van Suriname kan wenden voor bescherming. Haar stelling dat zij aangifte heeft gedaan waar niets mee is gedaan, is door haar niet onderbouwd. Verweerder heeft tot de conclusie mogen komen dat het relaas van eiseres niet te herleiden is tot gronden van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM.
5. Eiseres heeft verder gesteld dat verweerder de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Dat zij zich niet direct heeft gemeld na binnenkomst in Nederland is in haar ogen namelijk verschoonbaar. Zij wijst erop dat zij op 1 oktober 2020 is ingereisd, maar ziek is geworden en een zelfmoordpoging heeft gedaan en daarna is opgenomen in een psychiatrische inrichting. Volgens eiseres had de IND dit moeten betrekken bij zijn besluit.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres Nederland is ingereisd op 1 oktober 2020, zich op 7 oktober 2020 heeft gemeld en op 9 oktober 2020 haar asielaanvraag heeft ondertekend. Van iemand die internationale bescherming nodig heeft, mag worden verwacht dat hij of zij zich direct tot de autoriteiten wendt om deze bescherming te vragen, tenzij er zeer goede redenen zijn waarom hij of zij dat niet kon. Eiseres heeft op geen enkele manier onderbouwd dat zij opgenomen is geweest in een psychiatrische inrichting en heeft verder niets naar voren gebracht over waarom zij niet direct haar asielaanvraag heeft gedaan. Er is dus niet gebleken dat zij hier een zeer goede reden voor had.
7. Eiseres vindt verder dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is omdat er niet in staat naar welk land zij moet terugkeren. Eiseres heeft hierbij verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 14 mei 2020 in de zaak FMS en anderen tegen Hongarije [1] en de conclusie van de AG hierbij. Ook heeft zij verwezen naar het arrest TQ van het Hof [2] waaruit volgt dat zij had moeten worden gehoord over het opleggen van een terugkeerbesluit.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft bepaald dat het bestreden besluit ook heeft te gelden als een terugkeerbesluit en dat eiseres Nederland onmiddellijk moet verlaten. Zoals uit het arrest van het Hof in FMS volgt, is een terugkeerverplichting niet voorstelbaar zonder het opnemen van een bepaalde bestemming. Eiseres heeft aangevoerd dat de reikwijdte van deze uitspraak is dat voor de vreemdeling helder moet zijn naar welk land hij moet terugkeren. Hoewel in het bestreden besluit niet uitdrukkelijk is vermeld dat eiseres moet terugkeren naar Suriname, kan geen twijfel bestaan naar welk land eiseres moet terugkeren. Dit omdat verweerder aanneemt dat Suriname het land van herkomst van eiseres is, eiseres de Surinaamse nationaliteit bezit en haar gestelde problemen in Suriname niet te herleiden zijn tot het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM.
9. Het Hof heeft in het arrest TQ van 14 januari 2021 overwogen dat een lidstaat wanneer hij voornemens is om een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een niet-begeleide minderjarige, in alle fasen van de procedure rekening moet houden met het belang van het kind en de minderjarige moet horen. Nu eiseres geen minderjarige is, gaat haar verwijzing naar dit arrest niet op.
10. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.HvJEU 14 mei 2020, ECLI:EU:C:2020:367.
2.HvJEU 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.