ECLI:NL:RBDHA:2021:15675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
20/9066 en 20/9067
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een aantal Armeense eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen. De eisers, waaronder een minderjarig kind, hebben in Nederland gewoond, maar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft hun aanvraag afgewezen omdat zij zich in bepaalde periodes aan het toezicht van de IND hebben onttrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers van 3 februari 2015 tot 19 juni 2015 en van 9 november 2015 tot 5 augustus 2016 buiten beeld zijn geweest bij de IND en andere relevante instanties. Dit was een belangrijke reden voor de afwijzing van hun aanvraag. De rechtbank heeft ook overwogen dat de IND niet verplicht was om een verblijfsvergunning te verlenen, zelfs niet als de eisers goed geïntegreerd zijn in Nederland. De rechtbank heeft geoordeeld dat de IND de belangenafweging in redelijkheid in het nadeel van de eisers heeft mogen laten uitvallen. Het beroep van de eisers is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/9066 en AWB 20/9067
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 6 april 2021 in de zaak tussen
[eiseres 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2011 (eiseres/hoofdpersoon), [eiseres 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1990, [eiser 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1990, [eiser 2] , gebroen op [geboortedatum 4] 2017, allen van Armeense nationaliteit, gezamenlijk te noemen:eisers
V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] [V-nummer 3] en [V-nummer 4]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder (de IND [1] ) de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen afgewezen.
Bij besluit van 8 december 2020 (het bestreden besluit) heeft de IND het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De IND heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De IND heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank/voorzieningenrechter wijst dit verzoek toe, gelet op de omstandigheden die zijn aangevoerd.
2. Eiseres heeft de Armeense nationaliteit, maar zij is in Nederland geboren op [geboortedatum 1] 2011. Ze woont in Nederland met haar ouders en broertje van bijna 4 jaar oud.
De ouders van eiseres hebben vanaf 29 augustus 2011 verschillende procedures gevolgd: een asielprocedure, een uitstel van vertrek procedure, een herhaalde asielprocedure, nog een uitstel van vertrek procedure, een kinderpardon procedure op grond van de Definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen en tot slot de procedure waar het in deze zaak om draait: de aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen (hierna: de Afsluitingsregeling).
3. De IND heeft de aanvraag op grond van de Afsluitingsregeling afgewezen omdat – samengevat – eisers van 3 februari 2015 tot 19 juni 2015 en van 9 november 2015 tot 5 augustus 2016 buiten beeld zijn geweest bij de IND, DT&V [2] , COA [3] of de Vreemdelingenpolitie (AVIM) en ook niet beschikbaar waren voor vertrek. Verder heeft de IND geen aanleiding gezien voor toepassing van artikel 4:84 van de Awb [4] . Tot slot heeft de IND een belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM [5] , maar die is in het nadeel van eiseres uitgevallen.
4. Eiseres heeft één en ander gemotiveerd betwist. De rechtbank zal hierna de relevante bepaling uit de Afsluitingsregeling noemen en daarna de beroepsgronden van eiseres bespreken aan de hand van de verschillende afwijzingsgronden die de IND heeft gebruikt.
5. Op grond van de Afsluitingsregeling verleent de IND een vergunning aan de vreemdeling:
a. (…);
b. (…);
c. die zich gedurende de periode van verblijf in Nederland niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van de IND, DT&V, COA of AVIM (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos; én
d. (…).
De IND neemt – voor zover van belang – aan dat sprake is van niet langdurig onttrekken aan het toezicht als de vreemdeling of zijn eventuele gezinsleden niet langer dan een aaneengesloten periode van maximaal drie maanden uit beeld is/zijn geweest.
Maar: de aanvraag wordt alleen afgewezen op voorwaarde c als daarnaast sprake is van de contra-indicatie dat de vreemdeling niet beschikbaar is geweest voor vertrek. De IND neemt aan dat de vreemdeling beschikbaar is geweest voor vertrek aan de hand van de volgende uitgangspunten. De toetsperiode is overeenkomstig de relevante toetsperiode van de voorwaarde niet onttrekken aan het toezicht, zoals bedoeld in paragraaf B9/6.5, onder c Vc [6] .
De vreemdeling is in ieder geval beschikbaar geweest voor vertrek, indien de daadwerkelijke verblijfplaats van de vreemdeling bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM, tenzij de vreemdeling op enig moment met onbekende bestemming is vertrokken. Het vertrek met onbekende bestemming wordt niet tegengeworpen indien de vreemdeling binnen drie maanden weer in beeld is gekomen (paragraaf B9/6.5, onder c Vc).
De daadwerkelijke verblijfsplaats is in ieder geval bekend als de vreemdeling verbleef in een opvanglocatie bij wege van de Rijksoverheid (zie paragraaf B9/6.4, onder c Vc).
6. Het standpunt van de IND komt er op neer dat eiseres en/of haar gezinsleden zich langdurig hebben onttrokken aan het toezicht (voorwaarde c) en dat sprake is van de in 5. genoemde contra-indicatie.
Langdurig onttrekken aan het toezicht/het buiten beeld criterium
7. Een vreemdeling heeft zich dus langdurig aan het toezicht onttrokken als hij langer dan een aangesloten periode van drie maanden buiten beeld is geweest. Dat is het geval als de vreemdeling of zijn gezinsleden langer dan drie maanden niet met een openstaande procedure bekend zijn geweest bij de IND, of bij de DT&V bekend zijn geweest met een openstaande vertrekprocedure, of in een COA-opvang verbleven, of een meldplicht hadden bij AVIM (de Vreemdelingenpolitie).
8. De rechtbank stelt vast dat in de eerdere kinderpardon zaak van eiseres ook een uitspraak is gedaan door de rechtbank [7] en dat die in hoger beroep door de ABRvS [8] in stand is gelaten. In deze uitspraken is geoordeeld dat eisers zich van 3 februari 2015 tot 19 juni 2015 en van 9 november 2015 tot 5 augustus 2016 aan het toezicht hebben onttrokken. Weliswaar zag deze pardonzaak op een aanvraag in het kader van de Definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen, en is de huidige aanvraag gebaseerd op de Afsluitingsregeling, maar criterium c luidt in beide regelingen hetzelfde. Hiermee staat juridisch gezien vast dat eisers twee keer langer dan drie maanden buiten beeld zijn geweest en dat zij zich dus twee keer langer dan drie maanden hebben onttrokken aan het toezicht, zoals bedoeld in voorwaarde c. Dit betekent dat de rechtbank daar ook in deze procedure van uit moet gaan. Het is niet zo dat omdat de IND voorwaarde c in de huidige procedure opnieuw heeft beoordeeld, de rechtbank hierin mee gaat. Indien eiseres het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank als hierboven genoemd en de bevestiging hiervan in hoger beroep, moet zij herziening van die uitspraken vragen. Uit het voorgaande volgt dat eiseres niet voldoet aan voorwaarde c. De rechtbank gaat daarom niet in op de beroepsgronden van eiseres op dit punt.
Contra-indicatie/beschikbaarheid voor vertrek
9. Dat eiseres niet voldoet aan voorwaarde c, is niet voldoende om haar aanvraag af te wijzen: eisers moeten daarnaast in de periode van 3 februari 2015 tot 19 juni 2015 en van 9 november 2015 tot 5 augustus 2016 niet beschikbaar zijn geweest voor vertrek. Zij zijn niet beschikbaar geweest voor vertrek als hun daadwerkelijke verblijfplaats niet bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM en zij ook niet verbleven in een opvanglocatie bij wege van de Rijksoverheid.
10. Het komt er dus op neer dat de werkelijke verblijfplaats eisers in de periodes van 3 februari 2015 tot 19 juni 2015 en van 9 november 2015 tot 5 augustus 2016 bekend moet zijn geweest bij de hiervoor genoemde instanties of dat zij in die periodes verbleven in een opvanglocatie bij wege van de Rijksoverheid. Daarbij gaat het er om dat hun werkelijke verblijfplaats tóen bekend was, dus niet achteraf.
11. De IND heeft hierover in het bestreden besluit gezegd dat de werkelijke verblijfplaats bekend moet zijn omdat dan duidelijk zou zijn (a) dat eisers in Nederland waren en (b) waar, zodat zij door bijvoorbeeld AVIM of DT&V benaderd zouden kunnen worden voor een meldplicht of een vertrekgesprek. Volgens de IND hebben eisers op 3 februari 2015 en op 27 oktober 2015 de COA-opvanglocatie waar zij verbleven, verlaten zonder opgave van aansluitend adres. Pas later – op 5 april 2017 – is bij de IND bekend geworden dat eisers sinds februari 2015 in de Pauluskerk in [plaats] hebben verbleven. Eén en ander komt volgens de IND voor rekening en risico van eisers.
12. Eiseres heeft aangevoerd dat zij en haar gezinsleden altijd beschikbaar en bereikbaar zijn geweest voor een meldplicht of vertrekgesprek, namelijk via hun gemachtigde. Zij heeft er daarbij op gewezen dat zij op en na 11 oktober 2019 via de gemachtigde contact heeft gehad met zowel DT&V als AVIM en dat zij steeds gehoor hebben gegeven aan – bijvoorbeeld – de uitnodigingen voor gesprekken. De informatie waarop de IND zich heeft gebaseerd, heeft bovendien alleen betrekking op de vader van eiseres. In de Afsluitingsregeling gaat het er echter om of eiseres, de hoofdpersoon, beschikbaar is geweest voor vertrek.
13. De rechtbank oordeelt dat dit laatste argument niet opgaat, alleen al omdat in de Afsluitingsregeling uitdrukkelijk is bepaald dat het gaat om ‘de vreemdeling of zijn eventuele gezinsleden’. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verblijfplaats van haar en haar gezinsleden bekend was bij een van de eerder genoemde Rijksdiensten of dat zij verbleven in een opvanglocatie bij wege van de Rijksoverheid. De Pauluskerk is geen opvanglocatie zoals hier wordt bedoeld. Dat hun verblijfplaats wel bekend was bij hun gemachtigde en dat zij via hun gemachtigde opgeroepen konden worden voor gesprekken, maakt dit niet anders. Immers, dit vereiste is niet alleen gesteld zodat eisers benaderd konden worden voor een vertrekgesprek, maar ook zodat de IND kon controleren of eisers nog in Nederland waren. Het is niet verweerders taak om de verblijfsplaats van vreemdelingen op te sporen.
14. De rechtbank oordeelt dat de IND zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van de contra-indicatie beschikbaarheid voor vertrek. Zoals de rechtbank in 8. al heeft geoordeeld, voldoet eiseres ook niet aan voorwaarde c van de Afsluitingsregeling. Dit betekent dat de IND de aanvraag op grond van de Afsluitingsregeling mocht afwijzen.
Artikel 4:84 van de Awb
15. Eiseres heeft aangevoerd dat de IND, ook als zij niet voldoet aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling, aan haar en haar gezinsleden verblijf in Nederland moet toestaan omdat zij en haar broertje volledig zijn ingeburgerd in en gehecht zijn aan Nederland.
16. Hierover oordeelt de rechtbank dat de Afsluitingsregeling begunstigend beleid is waartoe de IND niet op grond van enige internationale of wettelijke verplichting was gehouden. Bij het vaststellen van de criteria van deze regeling heeft de IND dan ook veel beleidsvrijheid. [9] Dat maakt ook dat minder snel sprake is van een situatie die zo bijzonder is dat een uitzondering op de Afsluitingsregeling moet worden gemaakt. De stelling van eisers ter zitting, onder verwijzing naar een uitspraak van de ABRvS [10] , dat de IND in dit kader een onjuiste toets heeft aangelegd, slaagt niet. De IND heeft namelijk in het bestreden besluit niet alleen gesteld dat de omstandigheden die eiseres naar voren heeft gebracht al zijn meegenomen bij het opstellen van de Afsluitingsregeling, maar heeft ook alle relevante feiten en omstandigheden meegewogen en heeft mogen beslissen dat deze niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb. De IND heeft mogen beslissen dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet zo’n bijzondere situatie opleveren, dat het handelen overeenkomstig de Afsluitingsregeling gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De IND hoefde daarom artikel 4:84 van de Awb niet toe te passen.
Artikel 8 van het EVRM
17. In het kader van deze belangenafweging heeft de IND ten eerste gesteld dat geen sprake is van inmenging in het familie- of gezinsleven omdat geen van de gezinsleden in Nederland rechtmatig verblijf heeft en zij allen Nederland moeten verlaten. Het besluit van de IND heeft dus niet tot gevolg dat het gezin gescheiden raakt. Er is ook geen sprake van een objectieve belemmering om het familie- of gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Hier heeft eiseres geen beroepsgronden tegen gericht, dus de rechtbank laat dit aspect verder buiten beschouwing.
18. Met betrekking tot het privéleven heeft de IND een aantal feiten en omstandigheden opgesomd die volgens de IND in het voordeel van eiseres zijn en deze heeft de IND vervolgens afgezet tegen de feiten en omstandigheden in het nadeel van eiseres. Alles overziend vindt de IND dat de belangen van de Nederlandse overheid bij een terughoudend toelatingsbeleid zwaarder wegen dan de belangen van eiseres en haar gezinsleden om in Nederland te mogen blijven.
19. Eiseres heeft hiertegen ingebracht dat zij en haar broertje niet gewend zijn aan de Armeense cultuur en gewoonten. Er is bovendien een oorlog gaande tussen Armenië en buurland Azerbeidzjan. Eiseres en haar broertje zijn het ook niet gewend om te leven in een land dat in oorlog is. Door de lange duur van de verblijfsprocedures hebben eiseres en haar broertje al zoveel onzekerheid gekend dat hun draagkracht is verminderd. Van hen kan daarom niet worden verlangd dat zij in Armenië gaan wonen. Eiseres heeft er daarnaast op gewezen dat de Nederlandse overheid niet in zijn belangen wordt geschaad als aan haar en haar gezinsleden een verblijfsvergunning wordt verleend. Het gezin is goed geïntegreerd en actief. Als zij een verblijfsvergunning krijgen, zullen ze gaan werken, belasting betalen en bijdragen aan het economische welzijn van Nederland. De vader van eiseres heeft al een baan aangeboden gekregen. Omdat het gezin een groot sociaal netwerk heeft, zal het welzijn van de Nederlandse bevolking worden geschaad als het gezin uit Nederland moet vertrekken. Ook dit is onderdeel van de belangen van de Nederlandse overheid en hoort daarom bij de belangenafweging te worden betrokken. Eisers hebben voorts gesteld dat de IND ten onrechte niet het rapport van de Rijksuniversiteit Groningen over de belangen van het kind heeft afgewacht en evenmin zelf een onderzoek heeft gestart naar de belangen van het kind, bijvoorbeeld via de Raad voor de Kinderbescherming. Eiseres heeft er ter zitting ook nog op gewezen dat als een vreemdeling op zeer jonge leeftijd naar Nederland is gekomen of het grootste deel van zijn leven in Nederland heeft doorgebracht, er een grote verantwoordelijkheid ligt bij de IND om te onderbouwen dat er bij terugkeer een sociaal vangnet aanwezig zal zijn waarop de vreemdeling zal kunnen terugvallen.
20. De rechtbank oordeelt dat de IND terecht in het voordeel van eiseres heeft meegewogen dat zij en haar broertje in Nederland zijn geboren en door hun leeftijd en verblijfsduur banden hebben met Nederland. Eiseres gaat in Nederland naar school en zij en haar broertje kunnen problemen krijgen als zij in Armenië zouden moeten gaan wonen.
Maar de IND heeft daar tegenover kunnen stellen dat eiseres en haar gezinsleden nooit een Nederlandse verblijfsvergunning hebben gehad, dat het privéleven dus is aangegaan tijdens illegaal verblijf en dat dit voor rekening en risico van het gezin komt. De IND heeft ook bij zijn besluit mogen betrekken dat eiseres en haar broertje nog jong zijn en daardoor relatief nog niet veel banden hebben met Nederland. De IND heeft daarbij kunnen beslissen dat niet is gebleken dat hun banden met Nederland de gebruikelijke banden, die inherent zijn aan een verblijf in Nederland, overstijgen. Eiseres spreekt bovendien Armeens en is gewend aan de Armeense cultuur en gewoonten. Eiseres en haar broertje kunnen en moeten door hun ouders geholpen worden om zich te settelen in Armenië en zij zullen daar een nieuw leven op kunnen bouwen. Tot slot heeft de IND kunnen meewegen dat is niet aangetoond dat eiseres en haar broertje door de verhuizing naar Armenië grote problemen in hun ontwikkeling zullen krijgen. De IND heeft er in dit kader niet ten onrechte op gewezen dat het aan eiseres is om haar aanvraag te onderbouwen met stukken en dat het niet aan de IND is om zelfstandig onderzoek te laten verrichten door de Raad voor de Kinderbescherming. De onderzoeksplicht van de IND om te onderbouwen dat er bij terugkeer een sociaal vangnet zal zijn, ziet niet op een situatie zoals de huidige waarin eiseres niet alleen maar met haar ouders en broertje naar Armenië zal terugkeren. Voor zover eiseres heeft gewezen op de oorlogssituatie in Armenië heeft de IND zich terecht op het standpunt gesteld dat dit asielgerelateerde aspecten zijn die niet in deze zaak kunnen worden getoetst. De IND heeft zich tot slot op het standpunt kunnen stellen dat, voor zover de baangarantie van de vader van eiseres een rol kan spelen, dit een omstandigheid is die inherent is aan de omstandigheid dat hij al zo lang in Nederland is en dus een bepaald netwerk heeft opgebouwd.
21. De rechtbank oordeelt dat de IND de belangenafweging in redelijkheid in het nadeel van eiseres heeft mogen laten uitvallen.
Conclusie
22. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
23. Aangezien op het beroep is beslist, heeft eiseres geen belang meer bij de gevraagde voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in uitgesproken op 6 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd dezeuitspraak mede te ondertekenen.
griffier (voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
2.Dienst Terugkeer & Vertrek.
3.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Uitspraak van 28 februari 2019 (zaaknummer AWB 18/3617).
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, uitspraak van 23 april 2019 (zaaknummer 201902516/2/V1).
9.ABRvS 5 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:681.
10.ABRvS 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840.