ECLI:NL:RBDHA:2021:15672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
NL21.3830 en NL21.3831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse nationaliteit met beroep op bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van de asielaanvraag van twee Iraanse eisers, die zich beroepen op hun bekering tot het christendom en de problemen die zij als gevolg daarvan ondervinden. De eisers, geboren in 1979, hebben hun asielaanvraag ingediend na te zijn gevlucht uit Iran, waar zij vreesden voor vervolging vanwege hun geloofsovertuiging. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld, waaronder de geloofwaardigheid van het asielrelaas en de rol van de tolk tijdens de hoorzittingen. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet voldoende hebben aangetoond dat hun bekering oprechte en diepgewortelde overtuigingen weerspiegelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over hun bekering en dat de tolk, die Farsi sprak, adequaat heeft gefunctioneerd tijdens de hoorzittingen. De rechtbank concludeert dat de eisers niet onder de risicogroep vallen die bescherming behoeft op grond van hun afvalligheid van de islam. Het beroep van de eisers wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier M.A. Beijl, en is openbaar gemaakt op 9 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.3830 en NL21.3831

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,V-nummer: [V-nummer 1] eiser, en
[eiseres] ,V-nummer: [V-nummer 2] , eiseres, mede namens hun minderjarige dochter
[minderjarige], hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. .H.H.J. Metselaar).

ProcesverloopBij besluit van 12 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer P. Hosseini. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] respectievelijk [geboortedatum 2] 1979. Zij hebben aan hun asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij afvallig zijn van de islam en zich hebben bekeerd tot het christendom. Op een dag was eiser in de huiskerk en werd hij gebeld door eiseres dat hun dochter ziek was. Zij zijn samen naar de dokter gegaan. Later werd eiser gebeld door de zus van [A] (degene die hen heeft bekeerd), die hem vertelde dat er een inval was geweest bij de huiskerk en dat er een aantal mensen was meegenomen. Eisers zijn vervolgens eerst naar [plaats] gevlucht en hebben kort daarna Iran verlaten. Via Turkije zijn zij naar Nederland gereisd. Eiser heeft daarna van zijn oom gehoord dat er een inval is geweest in zijn café en in zijn woning. Ook heeft hij gehoord dat de inlichtingendienst meerdere malen bij het huis van zijn ouders is geweest.
2. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • afvalligheid van de islam;
  • bekering tot het christendom;
  • inval in de huiskerk en invallen in eisers café en woning.
Verweerder heeft de eerste twee elementen geloofwaardig geacht, de laatste twee elementen heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
3. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de asielaanvraag heeft mogen afwijzen. De rechtbank beoordeelt het asielrelaas dus niet zelf, maar moet beslissen of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. De rechtbank zal dit beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Persoonlijk gehoor
4. Eiser heeft gesteld dat verweerder hem ten onrechte niet persoonlijk heeft gehoord, maar via Skype. Eiser heeft op grond van artikel 14 van de Procedurerichtlijn recht op een persoonlijk, live, gehoor. Dit is met name ook van belang voor de non-verbale communicatie tijdens een gehoor. Non-verbale communicatie is essentieel om het asielrelaas overtuigend naar voren te kunnen brengen en kan via Skype niet goed worden overgebracht. In andere zaken hebben, ondanks de corona pandemie, wel live gehoren plaatsgevonden.
5. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Het klopt dat eiser op grond van de Procedurerichtlijn recht heeft op een persoonlijk onderhoud. Het doel daarvan is om de vreemdeling te laten verklaren over de redenen van vertrek uit het land van herkomst. In dit geval heeft het gehoor, vanwege de corona pandemie, plaatsgevonden via Skype. De rechtbank oordeelt dat dit niet in strijd is met de Procedurerichtlijn. Uit de verslagen van het eerste en het nader gehoor blijkt dat eiser heeft kunnen verklaren over de redenen voor zijn vertrek uit Iran. De rechtbank acht in dit kader ook van belang dat eiser tijdens zijn eerste gehoor, het nader gehoor of in de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor niet heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen het horen via Skype. Een vreemdeling moet bovendien de IND van de geloofwaardigheid van zijn relaas overtuigen door middel van de inhoud van zijn verklaringen en niet door non-verbale communicatie. Niet is gebleken dat eiser doordat hij is gehoord via Skype zijn volledige verhaal niet of niet voldoende heeft kunnen doen.
Tolk
6. Eisers hebben aangevoerd dat de tolk Farsi die bij de gehoren aanwezig is geweest, hun verklaringen niet of verkeerd heeft vertaald en/of dat hij vragen van de hoormedewerker niet (goed) heeft vertaald. Ter zitting hebben eisers gesteld dat de tolk afkomstig was uit Afghanistan en het Dari heeft als moedertaal. Eisers komen uit Iran en hebben het Farsi als moedertaal. Er zijn volgens eisers verschillen tussen deze twee talen. Ter zitting is de vergelijking gemaakt tussen het Nederlands en het Vlaams. De verschillen tussen het Dari en het Farsi hebben essentiële gevolgen gehad voor de beoordeling van de asielaanvragen van eisers, want daardoor is hun relaas niet goed uit de verf gekomen. Daardoor heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat er geen sprake is van een ‘authentiek, persoonlijk relaas’. Eisers hebben zich pas bij de nabespreking van het nader gehoor goed gerealiseerd dat de communicatie niet goed was gegaan. Zij hebben dus niet eerder om een andere tolk kunnen vragen. Dit hebben zij geprobeerd duidelijk te maken in de correcties en aanvullingen. Anders dan verweerder heeft gesteld gaat het daarbij niet om ‘enkele tekstuele wijzigingen’, maar om de kern van hun asielrelaas.
7. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. De gehoren hebben plaatsgevonden met behulp van een beëdigde tolk Farsi. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat eisers (ook) tijdens het nader gehoor niet hebben aangegeven dat de tolk en zij elkaar niet goed begrepen of dat zij een andere tolk wilden. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt zelfs dat eisers hebben verklaard dat het uitstekend ging en dat zij geen problemen hadden met de tolk. De tolk heeft bovendien een aantal keer geverifieerd of hij eiser goed had begrepen voordat hij iets vertaalde. [1] Eisers hebben vervolgens in de correcties en aanvullingen (uitgebreid) gereageerd op de verslagen van de gehoren en verweerder is hier in het bestreden besluit op ingegaan. Hoewel de rechtbank niet onaannemelijk acht dat zich (nuance)verschillen tussen het Farsi en het Dari kunnen voordoen, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat die verschillen zodanig zijn dat zij hun asielrelaas niet of onvoldoende naar voren hebben kunnen brengen.
Bekering
8. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder hun asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig vindt. Zij hebben in dit verband gesteld dat verweerder bij het nemen van zijn besluit niet al hun relevante verklaringen heeft betrokken, maar alleen de verklaringen die verweerder goed uitkomen. Daardoor heeft verweerder niet herkend wat de motieven waren voor eisers om zich te bekeren tot het christendom. Verder hebben eisers aangevoerd dat verweerder de Werkinstructie Bekeerlingen (WI) [2] niet goed heeft toegepast.
9. Eisers hebben ook aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd. Zij hebben gesteld dat dit waarschijnlijk komt door de nieuwe werkwijze ‘kort bondig horen in Iraanse bekeerlingzaken’. Deze nieuwe manier van horen heeft er volgens eisers toe geleid dat er in het geval van eisers ten onrechte onvoldoende (eigenlijk: bijna géén) vragen zijn gesteld over hun kennis van het christendom. Met name ten aanzien van dit onderwerp is de hoorambtenaar helemaal niet het gesprek aangegaan, hetgeen juist volgens paragraaf 5 van de WI wel de bedoeling is. Ook schrijft de WI uitdrukkelijk voor dat bij ‘standaardantwoorden’ moet worden doorgevraagd, maar ook dat is hier onvoldoende gebeurd. Dan mag verweerder niet vervolgens aan eisers tegenwerpen dat zij vaag hebben verklaard of dat hun kennis van het christendom geen blijk geeft van een diepgewortelde overtuiging. Dit laatste mag überhaupt niet als eis worden gesteld. Dit volgt uit paragraaf 3.3 van de WI. Verder heeft verweerder te weinig doorgevraagd over het effect van de bekering op eisers.
10. Verweerder heeft de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde afvalligheid en bekering van eiser gebaseerd op de WI. De rechtbank zal wat is opgenomen in de WI als uitgangspunt nemen bij de beoordeling. Volgens paragraaf 3.1 van WI richt verweerder zich, om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen, op de drie volgende elementen:
  • de motieven voor en het proces van bekering;
  • de kennis van het nieuwe geloof, en;
  • de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
11. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventuele eerdere procedures. Dit betekent dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling maar ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derde partijen) wordt betrokken. Volgens de WI toetst verweerder of aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde oprechte bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Indien dit aannemelijk is gemaakt, wordt uitgegaan van een geloofwaardige bekering.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bekering ongeloofwaardig is. De rechtbank legt hierna uit waarop dit oordeel is gebaseerd.
13. Ten eerste heeft verweerder aan eisers kunnen tegenwerpen dat zij op essentiële punten tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. Zo heeft eiser verklaard dat hij na zijn gesprek met [A] bovenop de berg niet wist dat [A] over een christelijke God sprak en dat de inhoud van de gesprekken niet bij hem binnendrongen. [3] Eiseres heeft echter verklaard [4] dat eiser en [A] op de berg onder andere hebben gepraat over de drie-eenheid en hoe Jezus als mens op aarde was gekomen. Deze verklaringen zijn tegenstrijdig met elkaar. Verweerder heeft kunnen beslissen dat deze tegenstrijdigheden afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van het relaas.
14. Ten tweede heeft verweerder de WI juist toegepast. Verweerder heeft voldoende doorgevraagd over de motieven voor en het proces van bekering van eisers, hun kennis van het christendom en de activiteiten die zij hebben verricht in het kader van hun geloofsovertuiging.
15. Verweerder heeft eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet kan verklaren welke motieven ten grondslag lagen aan zijn bekering tot het christendom, wetende dat er grote risico’s aan verbonden zijn in Iran. De rechtbank stelt vast dat tijdens het nader gehoor deze vraag op drie verschillende manieren aan eiser is gesteld [5] . Eerst heeft hij gezegd de vraag niet te begrijpen, waarna de hoormedewerker de vraag heeft toegelicht. Vervolgens is de vraag opnieuw op een andere manier gesteld. Ook over het proces van eisers bekering is voldoende doorgevraagd. [6]
16. Ook bij eiseres is doorgevraagd op haar motieven voor en proces van bekering. Zo heeft de hoormedewerker doorgevraagd over haar twijfels over het christendom toen zij daarmee kennis maakte en heeft de hoormedewerker gevraagd waarin die twijfel zat en waarom zij open stond voor een nieuwe religie. [7] Ook is aan eiseres gevraagd waarom het christendom voor haar persoonlijk zo aantrekkelijk is.
17. Anders dan eisers hebben gesteld, is de hoormedewerker wel met eisers het gesprek aangegaan over hun kennis van het christelijke geloof. Aan eiser is bijvoorbeeld gevraagd of hij een favoriete passage heeft in de bijbel. Hierop heeft eiser eerst in algemene zin geantwoord en vervolgens – zowel op eigen initiatief als na daartoe strekkende vragen van de hoormedewerker – een meer specifieke toelichting gegeven. [8] Aan eiseres is gevraagd wat de eerstvolgende christelijke feestdag is en wat er dan wordt gevierd. Daarnaast is aan eiseres gevraagd welke stroming binnen het christendom zij heeft gekozen en waarom, of zij andere stromingen kan noemen en naar welke kerk zij in Nederland gaat. [9]
18. Daarnaast is eiseres onder andere bevraagd over de activiteiten die zij in Iran heeft verricht in het kader van haar bekering. [10] Aan eiser is – onder meer – gevraagd op welke manier hij evangeliseert. Eiser heeft hier uitgebreid over kunnen verklaren. [11] Beiden zijn doorgevraagd over wat hun bekering voor hen heeft veranderd. [12] Anders dan eisers hebben gesteld, heeft de hoormedewerker dus ook doorgevraagd over de activiteiten van eisers en het effect van de veranderingen. [13]
19. Verweerder heeft alle verklaringen van eisers in voldoende mate meegewogen. Dat niet alles wat is betrokken, afzonderlijk is opgesomd in het voornemen betekent niet dat er geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft ter zitting afdoende toegelicht dat en hoe de integrale beoordeling heeft plaatsgevonden en dat daarbij het geheel van verklaringen van eisers is betrokken. Het is in eerste instantie aan verweerder om op alle punten voldoende door te vragen en alle verklaringen mee te wegen. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat verweerder dit heeft gedaan. Het lag vervolgens op de weg van eisers om, als er iets ontbreekt of niet is meegewogen, dit bijvoorbeeld in de zienswijze naar voren te brengen.
20. In het voornemen (dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit) en tijdens de zitting heeft verweerder ook voldoende inzichtelijk gemaakt waarom hij de verklaringen van eisers (te) summier, algemeen en/of vaag vindt. Verweerder heeft aan de schriftelijke verklaringen van vrienden en bekenden van eisers in Nederland niet die betekenis hoeven hechten die eisers daaraan hechten. Volgens vaste rechtspraak kunnen verklaringen van derden (bijvoorbeeld een kerkelijke instantie of persoon) dienen ter staving van een bekering, maar het blijft de verantwoordelijkheid van de vreemdeling om overtuigende verklaringen af te leggen met betrekking tot zijn bekering en het proces dat tot de bekering heeft geleid. [14] Hierin zijn eisers niet geslaagd.
Problemen als gevolg van de bekering
21. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich ook op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde problemen als gevolg van de bekering ook niet geloofwaardig zijn. De vraag of en zo ja, welk belang er moet worden gehecht aan de omstandigheid dat eisers hun vrees voor de Iraanse autoriteiten uitsluitend baseren op informatie die zij van derden hebben gekregen, kan daarom in het midden blijven.
Toeristenvisum
22. Met betrekking tot de afgifte van het toeristenvisum en de omstandigheid dat eisers legaal Iran hebben kunnen verlaten, heeft eiser er op gewezen dat het toeristenvisum al was verkregen vóórdat de inval in de huiskerk plaatsvond: op 31 oktober 2019 is het visum verleend door de Nederlandse autoriteiten en de inval in de huiskerk was op 15 december 2019. Eisers waren niet bij de inval aanwezig, dus het is geloofwaardig dat zij op het moment dat zij Iran verlieten (op 19 december 2019) nog niet in de negatieve aandacht stonden van de Iraanse autoriteiten. De inval in zijn café heeft plaatsgevonden toen eisers het land al hadden verlaten. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder volgens eisers onvoldoende duidelijk uitgelegd waarom de legale uitreis met zich brengt dat het relaas niet geloofwaardig is.
23. De rechtbank oordeelt dat verweerder erop heeft kunnen wijzen dat het bevreemdingwekkend is dat eisers legaal hebben kunnen uitreizen terwijl zij hebben gesteld dat kort daarvoor een inval in hun huiskerk had plaatsgevonden en leden van de huiskerk waren opgepakt door de autoriteiten. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht is dit bovendien slechts één van de elementen die betrokken is bij de beoordeling van het relaas van eisers.
Afvalligheid
24. Eiser betwist dat hij zou hebben verklaard ‘activistisch’ te zijn met betrekking tot de afvalligheid. Aangevoerd is dat eisers beiden niet willen liegen en dat zij dat – doordat de Iraanse maatschappij doordrenkt is met de islam – dagelijks zullen moeten doen. Eisers hebben hierbij als voorbeeld gegeven dat bij het openen van een bankrekening een schriftelijke verklaring moet worden overgelegd waarin wordt verklaard dat de persoon moslim is. Eisers hebben aangevoerd dat artikel 9 van het EVRM [15] ook het recht omvat om van godsdienst of overtuiging te veranderen. Als zij om een artikel 3 EVRM schending te voorkomen dagelijks moeten liegen, is dat in strijd met artikel 9 van het EVRM. Verder hebben eisers aangevoerd dat van hen geen terughoudendheid (dus ook niet “liegen”) mag worden verlangd.
25. In artikel 9 van het EVRM staat – kort gezegd – dat iedereen recht heeft op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en dat dit recht ook het recht omvat om te veranderen van godsdienst of overtuiging en om die godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften. Dit duidt op het actief uitdragen van een godsdienst of overtuiging.
26. Verweerder heeft in zijn beleidsregels [16] voor Iran als risicogroep onder meer aangemerkt: afvalligen van de islam die hun afvalligheid actief uitdragen. Dit is in lijn met artikel 9 van het EVRM. De vraag is dus of eisers onder deze risicogroep vallen. De rechtbank oordeelt dat verweerder in dit kader heeft mogen meewegen dat eisers beiden ruim voor hun vertrek uit Iran afstand hadden genomen van de islam (rond 2006/2007) en dat zij nooit problemen hebben gehad vanwege hun afvalligheid. De afvalligheid was dan ook geen reden voor vertrek uit Iran. Weliswaar mag geen terughoudendheid worden verwacht, maar eisers hebben niet laten blijken dat zij hun afvalligheid actief willen uitdragen. Gelet hierop vallen zij niet onder de risicogroep als neergelegd in de Vc. Verweerder heeft hen daarom ook niet op deze grond een asielvergunning hoeven te verlenen.
Conclusie
27. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid vanmr. M.A. Beijl, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk bijvoorbeeld pagina 15 en 16 van het nader gehoor van eiser.
2.WI 2019/18
3.Zie pagina 13 van het nader gehoor.
4.Zie pagina 12 van het nader gehoor.
5.Pagina 19 en 20 van het nader gehoor van eiser.
6.Vanaf pagina 7 van het nader gehoor van eiser.
7.Pagina 13 van het nader gehoor van eiseres.
8.Pagina 20 en 21 van het nader gehoor van eiser.
9.Pagina 17 van het nader gehoor van eiseres.
10.Pagina 14, 15 en 17 van het nader gehoor van eiseres.
11.Pagina 18 van het nader gehoor van eiser.
12.Pagina 17 van het nader gehoor van eiser en pagina 14 van het nader gehoor van eiseres.
13.Pagina 20 van het nader gehoor van eiser en pagina 14 van het nader gehoor van eiseres.
14.Vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:890.
15.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
16.Paragraaf C7/14.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).