ECLI:NL:RBDHA:2021:15668

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/7500
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod voor vreemdeling in het kader van bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. H.K. Jap-A-Joe, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. H. Ibrahim. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 9 september 2020, waarin hem werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod voor de duur van twee jaar werd opgelegd. De rechtbank heeft de zitting op 16 februari 2021 gehouden, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De overwegingen van de rechtbank zijn dat eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef en dat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat hij door de coronamaatregelen niet kon terugkeren naar Marokko, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen aanleiding gaf om van het terugkeerbesluit af te zien. De rechtbank benadrukte dat eiser de mogelijkheid had om een aanvraag in te dienen voor verlenging van de vertrektermijn, maar dat hij dit niet had gedaan. Bovendien waren er geen bijzondere omstandigheden die het inreisverbod onrechtmatig maakten.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht het terugkeerbesluit en het inreisverbod had uitgevaardigd, en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan binnen vier weken na verzending van het proces-verbaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7500
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.K. Jap-A-Joe),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Ibrahim).

Procesverloop

In het besluit van 9 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (het terugkeerbesluit) en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Aan het terugkeerbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft en het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken [1] . Omdat verweerder heeft bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten, heeft verweerder ook een inreisverbod uitgevaardigd [2] . Volgens verweerder zijn er geen bijzondere omstandigheden dat afgezien zou moeten worden van dit inreisverbod.
2. Eiser is het hier niet mee eens. Over het terugkeerbesluit voert hij aan dat het in principe klopt dat hij niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Volgens eiser kan dit hem echter niet worden verweten, omdat hij vanwege de uitbraak van het corona-virus niet kan terugkeren naar Marokko. Zowel in Nederland als in Marokko is er een lockdown en ligt het vliegverkeer plat. Over het inreisverbod voert hij aan dat hij familie heeft in Nederland en Spanje. Door het inreisverbod kan hij hen gedurende twee jaar niet opzoeken. Volgens eiser heeft verweerder hier onvoldoende rekening mee gehouden bij het uitvaardigen van het inreisverbod.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht een terugkeerbesluit en het daaraan gekoppelde inreisverbod heeft uitgevaardigd.
3.1.
Het is tussen partijen niet in geschil dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet rechtmatig in Nederland verbleef en dat op hem de plicht rustte om de Europese Unie te verlaten. In zo’n geval is verweerder verplicht om een terugkeerbesluit uit te vaardigen [3] . In de uitbraak van het Corona-virus heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om dit niet te doen. Het enkele feit dat eiser mogelijk door de uitbraak van het Corona-virus niet heeft kunnen vertrekken, leidt niet tot onrechtmatigheid van het terugkeerbesluit. Daar komt bij dat verweerder de vertrektermijn in individuele gevallen kan verlengen als de vreemdeling in persoon daartoe een aanvraag indient [4] . Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser een dergelijke aanvraag heeft ingediend. Verder zijn er geen aanknopingspunten voor de conclusie dat eisers verdere verblijf werd gedoogd vanwege de uitbraak van het Corona-virus.
3.2.
Omdat eiser Nederland moet verlaten én onbestreden is dat een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken, heeft verweerder terecht een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om van het inreisverbod af te zien dan wel de duur hiervan te verkorten. Uit het proces-verbaal van gehoor over het inreisverbod van 9 september 2020 blijkt dat eiser is gevraagd naar familieleden in Nederland of ergens anders in de Europese Unie. Eiser heeft daarop alleen verklaard dat hij veel familie heeft in Nederland (tante, zus en neven). Verder is eiser gevraagd of er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan zou moeten worden afgezien van het uitvaardigen van een inreisverbod of het verkorten van de duur daarvan. Eiser heeft daarop naar voren gebracht dat in Marokko alles minder is en de daar de omstandigheden slechter zijn geworden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder, met de motivering dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd en dat niet is gebleken dat van het uitvaardigen van het inreisverbod zou moeten worden afgezien, deugdelijk gemotiveerd waarom hij een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft uitgevaardigd [5] .
4. Gelet op het voorgaande slagen de beroepsgronden niet. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2021.
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 66a, eerste lid, van de Vw
3.Op grond van artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn.
4.Op grond van artikel 62, derde lid, van de Vw, gelezen in samenhang met artikel 6.3 van het Voorschrift Vreemdelingen.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:57).