ECLI:NL:RBDHA:2021:15665
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verlengingsaanvraag verblijfsvergunning wegens te late indiening zonder verschoonbare reden
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de wettelijk vertegenwoordiger van een minderjarige, [betrokkene], die een verblijfsvergunning wilde verlengen. De verblijfsvergunning van [betrokkene] was geldig tot 6 december 2019, maar de aanvraag tot verlenging werd pas op 21 januari 2020 ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag te laat is ingediend en dat er geen verschoonbare reden was voor deze vertraging. Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de noodzaak om tijdig een aanvraag in te dienen, maar de rechtbank oordeelde dat het de eigen verantwoordelijkheid van eiser was om dit te doen. De rechtbank concludeerde dat de eerdere communicatie met de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) voldoende duidelijk was en dat eiser had moeten begrijpen dat de aanvraag tijdig ingediend moest worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de Staatssecretaris om de aanvraag af te wijzen, standhield. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van aanvragen in het vreemdelingenrecht en de verantwoordelijkheden van de aanvrager.