ECLI:NL:RBDHA:2021:15661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
9031165 RL EXPL 21-2817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van pensioenuitvoeringsovereenkomst en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Itsme B.V. en Stichting Pensioenfonds voor de Nederlandse Groothandel (SPNG) over de opzegging van een pensioenuitvoeringsovereenkomst. Itsme, de eiseres, had de uitvoeringsovereenkomst met SPNG opgezegd per 1 januari 2021, maar vorderde dat SPNG premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid zou blijven bieden voor werknemers die vóór deze datum ziek waren geworden. De kantonrechter oordeelde dat de werknemers van Itsme, die vóór 1 januari 2021 arbeidsongeschikt waren geworden maar nog geen WIA-uitkering ontvingen, geen recht hadden op premievrije pensioenopbouw na de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst. De rechter stelde vast dat de voorwaarden voor premievrije deelneming, zoals vastgelegd in het Pensioenreglement 2013, niet waren vervuld. De kantonrechter wees de vorderingen van Itsme af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om de voorwaarden van pensioenregelingen en de gevolgen van opzeggingen goed te begrijpen, vooral in het licht van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
nv/c/d
Rolnr.: 9031165 RL EXPL 21-2817
19 oktober 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Itsme B.V.,gevestigd te Breda,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.F. van der Ham,
tegen
de stichting
Stichting Pensioenfonds voor de Nederlandse Groothandel,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
gemachtigde: mr. W.P.M. Thijssen.
Partijen worden hierna “Itsme” en “SPNG” genoemd.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 10 februari 2021 met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4;
  • de akte overlegging producties 5 tot en met 9 aan de zijde van SPNG.
1.2.
Op 3 september 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen de heer [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2] namens Itsme, bijgestaan door mr. Van der Ham voornoemd, alsmede de heer [betrokkene 3] namens SPNG, bijgestaan door mr. Thijssen voornoemd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden, evenals de aan de zijde van Itsme overgelegde spreekaantekeningen. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
SPNG is een niet verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds voor de bedrijfstak groothandel.
2.2.
Itsme heeft de uitvoering van de met haar werknemers gesloten pensioenovereenkomsten ondergebracht bij SPNG. Hiertoe is telkens een uitvoeringsovereenkomst tussen partijen gesloten.
2.3.
In het ‘convenant over dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling in pensioenregelingen’ (hierna: het convenant), door het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie ondertekend op 23 januari 2013, is onder meer het volgende vastgelegd:
“(…)
2. Dekking bij premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid
Als de pensioenregeling een
premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheidbevat dan is de dekking ten minste als volgt:
a) de pensioenregeling waarin de werknemer deelnemer was op de eerste ziektedag, dekt premievrijstelling tot de mate van arbeidsongeschiktheid zoals die gold bij einde dienstverband. Als bij einde dienstverband de wachttijd voor de WIA nog niet is verstreken, wordt de premievrijstelling gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid zoals die gold bij de eerste toekenning van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering.
b) Als de werknemer in een andere pensioenregeling gaat deelnemen, dan dekt de nieuwe pensioenuitvoerder premievrijstelling conform de nieuwe pensioenregeling, maar uitsluitend bij en voor zover sprake is van toename van de mate van arbeidsongeschiktheid boven de onder a bedoelde mate van arbeidsongeschiktheid.
(…)
8. Werking van het convenant
Het convenant heeft geen rechtstreekse werking en het biedt geen verdergaande rechten of garanties dan die voortvloeien uit de van toepassing zijnde pensioenregelingen. Het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie zullen zich inspannen om te bereiken dat hun leden en sociale partners het convenant per 1 januari 2014 implementeren in de pensioenregelingen, met het doel om de afspraken te laten gelden voor zieken of arbeidsongeschikten die op of na die datum individueel van baan wisselen.
(…)”
2.4.
SPNG heeft een in februari 2015 tussen partijen (althans tussen de rechtsvoorganger van Itsme en SPNG) gesloten uitvoeringsovereenkomst overgelegd, waarin het Uitvoeringsreglement 2013 en het Pensioenreglement 2013 van toepassing zijn verklaard. In het Pensioenreglement 2013, zoals geldend vanaf 1 januari 2013, staat onder meer:
“(…)
Artikel 3Deelnemerschap en aspirant-deelnemerschap
1. Deelnemer in deze pensioenregeling is de werknemer van 21 jaar of ouder (…)
3. Het deelnemerschap eindigt:
(…)
d. indien de onderneming waar de deelnemer werkzaam is, niet langer een aangesloten
werkgever is bij het pensioenfonds.
Het deelnemerschap eindigt niet als bij het einde van het dienstverband de deelneming vanwege arbeidsongeschiktheid wordt voortgezet op grond van artikel 21.
(…)
Artikel 21Premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid
1. Dit artikel is van toepassing op deelnemers die op of na 1 januari 2015 een uitkering krachtens de WIA zijn gaan ontvangen.
Voor deelnemers die vóór 1 januari 2013 ziek zijn geworden en na ommekomst van de wettelijke wachttijd vóór 1 januari 2015 een WIA-uitkering zijn gaan ontvangen, blijft het bepaalde in het per 31 december 2012 geldende pensioenreglement inzake pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid van toepassing.
2. De deelnemer die vanaf 1 januari 2015 tenminste 35% arbeidsongeschikt is en een WIA-uitkering ontvangt, heeft recht op (gedeeltelijke) voortzetting van het deelnemerschap aan deze pensioenregeling zonder dat daarvoor premie verschuldigd is en in zoverre de arbeidsongeschiktheid is ontstaan tijdens het deelnemerschap aan deze pensioenregeling en is voldaan aan alle overige voorwaarden die hieraan in dit reglement zijn gesteld. Deze wijze van voortzetting wordt verder “premievrije deelneming” genoemd. (…)
3. De mate van premievrije deelneming is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid volgens onderstaande tabel, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld door het orgaan dat belast is met de uitvoering van de WIA dan wel wordt afgeleid van door dit uitvoeringsorgaan vastgestelde gegevens.
Als (en zolang) de deelnemer recht heeft
op een WIA-uitkering die gebaseerd is op een arbeidsongeschiktheid van
wordt de premievrije deelneming voortgezet voor
80% - 100%
65% - 80%
55% - 65%
45% - 55%
35% - 45%
0% - 35%
100%
72,5%
60%
50%
40%
0%
(…)”
2.5.
Itsme heeft de met SPNG gesloten uitvoeringsovereenkomst bij brief van 9 oktober 2020 met ingang van 1 januari 2021 opgezegd.
2.6.
SPNG heeft deze opzegging bij brief van 16 februari 2021 bevestigd:
“(…) Hiermee bevestigen wij u dat de uitvoeringsovereenkomst (…) per 31 december 2020 door deze opzegging is beëindigd.
De tot en met 31 december 2020 opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten, zowel herverzekerd als opgebouwd in eigen beheer deel, blijven premievrij achter bij SPNG, tenzij de Werkgever, conform het gestelde in het uitvoeringsreglement, opdracht geeft tot collectieve waardeoverdracht (…)
Wij maken u er op attent dat per 31 december 2020 de risicoverzekeringen voor overlijden en de risicoverzekeringen voor arbeidsongeschiktheid (over de verstreken en toekomstige diensttijd) zijn beëindigd. Dit betekent dat de werknemers (en hun na te laten betrekkingen) vanaf 31 december 2020 niet meer verzekerd zijn bij SNPG voor de financiële gevolgen van overlijden (afgezien van premievrije opgebouwde aanspraken op partnerpensioen) en arbeidsongeschiktheid. (…)”

3.Vordering

3.1.
Itsme vordert, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
in rechte vast te stellen dat SPNG dient te voorzien in premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid indien de voor 2021 ziek geworden werknemers van Itsme na afloop van de wachttijd van 2 jaar overeenkomstig de WIA of IVA of opeenvolgende sociale verzekeringsrechten, arbeidsongeschikt zijn en recht verkrijgen op een WIA- of IVA-uitkering;
SPNG te veroordelen tot nakoming van art. 2 van de uitvoeringsovereenkomst in samenhang met art. 21 Pensioenreglement 2013 door te voorzien in premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid indien de voor 2021 ziek geworden werknemers van Itsme na afloop van de wachttijd van 2 jaar overeenkomstig de WIA of IVA of opeenvolgende sociale verzekeringsrechten, arbeidsongeschikt zijn en recht verkrijgen op een WIA- of IVA-uitkering;
SPNG te veroordelen tot schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, voor alle nadelige financiële gevolgen ten gevolge van de wanprestatie, nader op te maken bij staat;
subsidiair
4) SPNG te veroordelen tot teruggave (betaling) van € 316.908,85, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag.
3.2.
Aan haar vorderingen heeft Itsme, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat SPNG tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten uitvoeringsovereenkomst, meer specifiek ten aanzien van de daarvan deel uitmakende arbeidsongeschiktheidsverzekering. De betreffende regeling – waarvoor Itsme premie heeft betaald – is opgenomen in het Pensioenreglement 2013 en voorziet in premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Het recht op premievrije pensioenopbouw vangt aan nadat de overheidsinstantie de arbeidsongeschiktheid op grond van het sociale verzekeringsrecht, zoals de WIA en IVA, heeft vastgesteld. Daartoe wordt de wettelijke wachttijd van 2 jaar (gedurende welke periode Itsme een loondoorbetalingsplicht heeft) in acht genomen. Voor dekking is vereist dat de eerste ziektedag valt tijdens de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst. Niet is bepaald dat het recht op premievrije pensioenopbouw komt te vervallen of is uitgesloten na de einddatum van de uitvoeringsovereenkomst dan wel bij beëindiging van deelname door uitdiensttreding van de betreffende werknemer. Dit betekent dat de werknemer die tijdens deelname aan de regeling (de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst) ziek wordt, verzekerd is van premievrije pensioenopbouw. Deze uitleg sluit ook aan bij hetgeen met de verzekering is beoogd, namelijk het voorzien in een oplossing voor inkomensderving wegens arbeidsongeschiktheid. Itsme mocht er ook op vertrouwen dat SPNG de tijdens de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst ziek geworden werknemers gelijk zou behandelen. Daarnaast mocht Itsme erop vertrouwen dat SPNG afspraak 2 van het convenant – dat bescherming van de zieke werknemer beoogt – zou volgen. Voorts doet Itsme (subsidiair) een beroep op achtereenvolgens artikel 6:248 lid 1 BW, artikel 6:248 lid 2 BW, artikel 3:40 BW en schending van de informatie- en waarschuwingsplicht. Meest subsidiair vordert Itsme de door haar betaalde risico-opslagen terug op grond van de artikelen 6:203 BW, 6:212 BW en 7:938 BW.

4.Verweer

4.1.
SPNG heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Itsme, met veroordeling van Itsme in de proceskosten.
4.2.
Kort samengevat voert SPNG aan dat de regeling voor premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid op basis van de uitvoeringsovereenkomst is verzekerd zoals vastgelegd in artikel 21 Pensioenreglement 2013. In dit artikel staat duidelijk dat – om in aanmerking te komen voor deze dekking – moet worden voldaan aan twee voorwaarden: de deelnemer moet tijdens het deelnemerschap arbeidsongeschikt zijn geworden èn de deelnemer moet tijdens het deelnemerschap een WIA-uitkering ontvangen. Itsme kon en mocht niet verwachten dat de enige voorwaarde voor het bestaan van het recht op premievrije voortzetting van het deelnemerschap zou zijn, dat de eerste ziektedag tijdens het deelnemerschap valt. Daarnaast betwist SPNG dat zij zieke werknemers van Itsme, althans werknemers met een handicap of chronische ziekte, onderling ongelijk en ongelijk ten opzichte van niet zieke werknemers zou behandelen.
Ten aanzien van het convenant voert SPNG (onder meer) aan dat dit convenant niet bindend is voor haar en dat Itsme op basis van de tekst daarvan bovendien ook niet zou mogen verwachten dat het Pensioenreglement 2013 in lijn zou zijn met het convenant. Ter onderbouwing hiervan verwijst SPNG naar artikel 8 van het convenant.
Ook kan Itsme geen succesvol beroep doen op de (meer) subsidiair door haar aangevoerde gronden. Op de daartegen door SPNG gevoerde verweren zal hierna, voor zover in deze procedure van belang, nader worden ingegaan.

5.Beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt voorop dat Itsme zich vrijwillig heeft aangesloten bij SPNG en dat de uitvoeringsovereenkomst tussen partijen kwalificeert als een verzekeringsovereenkomst, op grond waarvan Itsme aan SPNG premie heeft betaald ter uitvoering van de pensioenovereenkomsten die Itsme met haar werknemers heeft gesloten. Vast staat dat Itsme de uitvoeringsovereenkomst met SPNG heeft opgezegd per 1 januari 2021. Tussen partijen is kort gezegd in geschil of de werknemers van Itsme, die vóór 1 januari 2021 arbeidsongeschikt zijn geworden, maar nog geen WIA-uitkering ontvingen, recht hebben op premievrije pensioenopbouw bij SPNG vanaf het moment dat zij wel (namelijk: na de wachttijd van twee jaren) een uitkering zullen ontvangen. Het belang van Itsme is er daarbij in gelegen dat er bij haar momenteel enkele werknemers in dienst zijn, wier arbeidsongeschiktheid nog tijdens de looptijd in 2019 en 2020 is aangevangen, maar die pas na 1 januari 2021 aanspraak zullen kunnen maken op een WIA-uitkering.
5.2.
Voor de beoordeling van het onderhavige geschil is allereerst van belang vast te stellen ten aanzien van welke uitvoeringsovereenkomst de premies laatstelijk zijn voldaan aan SPNG. Bij dagvaarding heeft Itsme gesteld dat de laatste uitvoeringsovereenkomst dateert van 6 juni 2010, dat deze per 1 januari 2007 in werking is getreden en dat het recht op premievrije opbouw bij het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst in artikel 16 van het Pensioenreglement is geregeld. Ter onderbouwing van haar standpunten verwijst Itsme in haar dagvaarding echter niet naar een tussen partijen gesloten uitvoeringsovereenkomst, maar naar het Uitvoeringsreglement 2013. Dit reglement ziet op de verhouding tussen SPNG en
allebij SPNG aangesloten werkgevers.
SPNG heeft vervolgens onweersproken aangevoerd dat zij laatstelijk in februari 2015 met (de rechtsvoorganger van) Itsme een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten, met als ingangsdatum 1 januari 2015. De kantonrechter gaat voor de beoordeling dan ook uit van (de inhoud van) deze uitvoeringsovereenkomst, waarin partijen zijn overeengekomen dat zij gebonden zijn aan het Uitvoeringsreglement 2013 en het Pensioenreglement 2013.
De in het geding zijnde regeling voor premievrije deelneming bij arbeidsongeschiktheid is vastgelegd in artikel 21 van het Pensioenreglement 2013. Gelet hierop gaat de kantonrechter voorbij aan de stelling van Itsme, inhoudende dat SPNG deze regeling zonder instemming van Itsme heeft ‘gewijzigd’ van artikel 16 naar artikel 21 Pensioenreglement 2013. Overigens gaat Itsme blijkens haar petitum ook uit van de toepassing van artikel 21 Pensioenreglement 2013.
5.3.
Itsme heeft allereerst een beroep gedaan op uitleg van de uitvoeringsovereenkomst conform de (geobjectiveerde) Haviltex-norm en kort samengevat gesteld dat zij redelijkerwijs mocht verwachten 1) dat SPNG een tegenprestatie levert voor de in 2019 en 2020 door Itsme betaalde verzekeringspremies, 2) dat de ‘ziekterisico’s’ over de jaren 2019 en 2020 zijn overgenomen door SPNG, 3) dat alle werknemers gelijk worden behandeld en 4) dat SPNG zich houdt aan de richtlijnen van het convenant. Anders gezegd: Itsme stelt dat zij – gelet op het feit dat zij gedurende de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst premie heeft betaald voor de risicoverzekering voor arbeidsongeschiktheid – mocht verwachten dat álle tijdens de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst arbeidsongeschikt geworden werknemers recht op premievrije pensioenopbouw behouden na afloop van de wachttijd. SPNG heeft een en ander gemotiveerd betwist.
5.4.
Zoals hiervoor al is overwogen zijn partijen gebonden aan het Uitvoeringsreglement 2013 en het Pensioenreglement 2013. In artikel 3 van het Uitvoeringsreglement 2013 is bepaald dat Itsme een zodanige premiebijdrage aan SPNG betaalt, dat SPNG in staat is aan haar financiële verplichtingen – voortvloeiende uit de statuten en het Pensioenreglement 2013 – voor alle door Itsme aangemelde (aspirant-) deelnemers na te komen. Onderdeel van deze door SPNG na te komen verplichtingen is de uitvoering van de regeling voor premievrije deelname bij arbeidsongeschiktheid, welke regeling is vastgelegd in artikel 21 Pensioenreglement 2013. In dit artikel staat – kort samengevat – dat de deelnemer, die vanaf 1 januari 2015 tenminste 35% arbeidsongeschikt is en een WIA-uitkering ontvangt, recht heeft op premievrije deelneming in zoverre de arbeidsongeschiktheid is ontstaan tijdens het deelnemerschap aan de pensioenregeling.
In artikel 3 lid 3 van het Pensioenreglement 2013 is daarnaast vastgelegd dat het deelnemerschap eindigt, indien de onderneming waar de deelnemer werkzaam is, niet langer een aangesloten werkgever is bij het pensioenfonds.
5.5.
De kantonrechter volgt Itsme niet in haar standpunt dat de enige voorwaarde voor deelname aan de premievrije pensioenregeling is dat de werknemer ziek wordt tijdens de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst. In artikel 21 Pensioenreglement 2013 is immers duidelijk vermeld dat voor het recht op premievrije deelname bij arbeidsongeschiktheid niet alleen vereist is dat de deelnemer (werknemer) arbeidsongeschikt is geworden tijdens de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst, maar ook dat
de deelnemereen WIA-uitkering ontvangt. Pas op dat moment treedt het aan SPNG overgedragen risico op.
Op grond van artikel 3 lid 3 Pensioenreglement 2013 is het deelnemerschap voor de (zieke) werknemers van Itsme geëindigd per 1 januari 2021. Feitelijk beroept Itsme zich op het behoud van aanspraken, maar dit geldt enkel voor opgebouwde aanspraken (een en ander onder de voorwaarden als genoemd in artikel 55 Pensioenwet). Artikel 21 van het Pensioenreglement 2013 bevat echter een regeling op grond waarvan gedefinieerd is wanneer het verzekerde risico zich materialiseert en in het geval tijdens de looptijd van de verzekering niet beide voorwaarden in vervulling zijn gegaan vervalt enige aanspraak op dekking bij beëindiging van de deelneming. Dit sluit ook aan bij de aard van een risicoverzekering, die alleen dekking geeft zolang de verzekering (de deelneming in de pensioenregeling) duurt. SPNG heeft Itsme hier ook op gewezen (zie 2.6.
“de risicoverzekeringen voor arbeidsongeschiktheid (over de verstreken en toekomstige diensttijd) zijn beëindigd”).
5.6.
In gevallen als het voorliggende, waarin een verzekerd risico wordt bepaald aan de hand van twee (onzekere) gebeurtenissen, die niet in tijd samenvallen, is sprake van een zogenaamd inloop- en uitlooprisico. Omdat de verzekerde premie betaalt over de periode dat de verzekering(sovereenkomst) voortduurt, maar een van de twee (cumulatieve) voorwaarden voor het intreden van het verzekerde risico zich voor of na de looptijd van de verzekering kunnen voordoen, dient te worden bepaald of ofwel het inlooprisico ofwel het uitlooprisico is verzekerd. Bij verzekering van het inlooprisico zijn verzekerd de gevallen, waarin een van de twee voorwaarden zich voor de ingangsdatum van de verzekering heeft voorgedaan en bij verzekering van het uitlooprisico zijn verzekerd de gevallen, waarin een van de twee voorwaarden zich na de einddatum van de verzekering heeft voorgedaan. Op deze wijze wordt de periode van premiebetaling gelijkgetrokken. Voor zover niet anders is overeengekomen kan geen sprake zijn van verzekering van zowel het inloop- als het uitlooprisico, omdat in een dergelijke situatie de premiebetaling niet is gelijkgetrokken met de periode waarin het verzekerde risico zich kan voordoen.
5.7.
Itsme stelt dat dit betekent dat tegenover de in 2019 en 2020 door haar betaalde (verzekerings)premies geen tegenprestatie staat, terwijl zij dit redelijkerwijs wel mocht verwachten. Echter, niet is gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat de werknemers van Itsme die per 1 januari 2021 nog in de wachttijd zaten (en dus niet voldeden aan de tweede voorwaarde van artikel 21 Pensioenreglement 2013) alsnog recht hebben op premievrije pensioenopbouw. Daarentegen heeft SPNG ter zitting gesteld, onder verwijzing naar artikel 21 lid 1 Pensioenreglement 2013, dat de werknemers die al arbeidsongeschikt waren bij aanvang van de uitvoeringsovereenkomst, verzekerd waren van premievrije pensioenopbouw. Dit betekent dat het inlooprisico verzekerd is en dat de tegenprestatie hiermee gegeven is, aldus SPNG.
Itsme heeft hierop ter zitting niet betwist dat het inlooprisico in genoemd artikel verzekerd is, maar gesteld dat zij zich afvraagt of dit in het onderhavige geval daadwerkelijk zo is, omdat het Pensioenreglement 2013 is opgesteld voor de situatie waarin deelname verplicht is gesteld en in dit geval sprake is van een vrijwillige aansluiting. Hiermee gaat Itsme evenwel voorbij aan het feit dat zij de toepassing van het Pensioenreglement 2013 met SPNG is overeengekomen in de uitvoeringsovereenkomst. Daarnaast is de enkele ter zitting ingenomen stelling van Itsme, dat zij zich niet kan voorstellen dat een werkgever bij vrijwillige aansluiting denkt aan het verzekeren van het inlooprisico, onvoldoende tegenover het beroep van SPNG op voormeld artikel. Voor het overige heeft Itsme geen concrete feiten en omstandigheden gesteld om haar stellingen op dit punt nader te onderbouwen. De kantonrechter verwerpt dan ook de stelling van Itsme dat er geen tegenprestatie tegenover de betaalde premies staat.
5.8.
Itsme heeft nog gesteld dat zij erop mocht vertrouwen dat SPNG de tijdens de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst ziek geworden werknemers gelijk zou behandelen. Dat is op zichzelf juist. Itsme miskent hierbij alleen dat wel aan beide voorwaarden voor het recht op premievrije voortzetting moet zijn voldaan. Gesteld noch gebleken is dat de zieke werknemers van Itsme, die aan één van de voorwaarden of aan beide voorwaarden voldoen – en zich dus in een gelijke situatie bevinden – onderling anders worden behandeld. Dat de in 2019 en 2020 ziek geworden werknemers onverzekerbaar zijn geworden, omdat geen enkele verzekeraar het risico wil overnemen is daarnaast – tegenover de gemotiveerde betwisting hiervan door SPNG – door Itsme onvoldoende nader concreet onderbouwd. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken, dat Itsme met de opvolgend pensioenuitvoerder over dit inlooprisico heeft gesproken.
Voorts heeft Itsme een beroep gedaan op het convenant en de verwachtingen die zij hieraan mag ontlenen. Hoewel hierin diverse richtlijnen staan ter bescherming van zieke of (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemers in het geval van een overstap naar een andere werkgever of een collectieve beëindiging van de pensioenregeling, betekent dit niet dat SPNG verplicht is zich hieraan te houden. Itsme heeft ook niet betwist dat in artikel 8 van het convenant staat dat het convenant geen rechtstreekse werking heeft en geen verdergaande rechten of garanties beidt dan degene die voortvloeien uit de van toepassing zijnde pensioenregeling. Gelet hierop kon Itsme naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet redelijkerwijs verwachten dat SPNG de richtlijnen uit het convenant één-op-één zou toepassen. Dat SPNG op haar website schrijft dat aanbevelingen, convenanten en codes van onder andere de Pensioenfederatie richting geven aan de governance, maakt dit niet anders.
5.9.
Conclusie van het voorgaande is dat Itsme in de gegeven omstandigheden niet redelijkerwijs mocht verwachten dat álle tijdens de looptijd van de onderhavige uitvoeringsovereenkomst ziek geworden werknemers recht op premievrije pensioenopbouw behouden na afloop van de wachttijd.
5.10.
Itsme stelt zich voorts op het standpunt dat voor zover contractuele onduidelijkheid bestaat, deze leemte op grond van artikel 6:248 lid 1 BW moet worden aangevuld. Deze aanvulling zou erin moeten voorzien dat afspraak 2 uit het convenant en ook het doel van partijen wordt behaald, namelijk dat álle tijdens de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst ziek geworden werknemers recht op premievrije opbouw behouden na afloop van de wettelijke wachttijd. Deze vordering dient gelet op hetgeen hiervoor is overwogen te worden afgewezen: er is geen sprake van contractuele onduidelijkheid, het convenant heeft in de onderhavige situatie geen rechtstreekse werking en daarnaast is van een gezamenlijk doel van partijen geen sprake. Enkel de ziek geworden werknemers, die voldoen aan beide in artikel 21 Pensioenreglement 2013 gestelde voorwaarden, hebben recht op premievrije opbouw. Bovendien zou, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het inloop- en uitlooprisico, bij aanvulling in de door Itsme gewenste zin, een onbalans ontstaan met betrekking tot de periode waarover premie is betaald en de periode waarover de verzekeraar risico’s loopt.
5.11.
Voorts doet Itsme een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW: de ‘beperkte dekking’ is gelet op de relevante omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Deze relevante omstandigheden zijn volgens Itsme 1) de grove schending van de belangen van zieke werknemers, 2) de ontoelaatbare onevenwichtigheid tussen de prestaties en 3) de schending van gelijke behandelingsnormen overeenkomstig de Wgbh/cz.
SPNG heeft een en ander gemotiveerd betwist.
De kantonrechter stelt voorop dat bij toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW de nodige terughoudendheid moet worden betracht. Voor zover Itsme stelt dat de belangen van zieke werknemers grovelijk zijn geschonden omdat reeds ingetreden risico’s onverzekerbaar zijn, verwijst de kantonrechter naar hetgeen hiervoor onder 5.8. is overwogen. Hetzelfde geldt voor het beroep van Itsme op het convenant. Ook van een ontoelaatbare onevenwichtigheid tussen prestaties dan wel schending van de gelijke behandelingsnormen is niet gebleken (zie 5.6. en 5.7.).
5.12.
In het verlengde van de gestelde schending van de gelijke behandelingsnormen stelt Itsme dat ‘het beding met beperkte dekking’ nietig is, althans vernietigbaar op grond van artikel 3:40 BW. Ter onderbouwing hiervan stelt Itsme dat SPNG de fundamentele norm schendt, inhoudende dat de verzekeringsrisico’s tegen de overeengekomen tarieven moeten worden overgenomen. Zoals SPNG vervolgens terecht heeft aangevoerd, heeft SPNG aan deze verplichting voldaan. De kantonrechter verwijst naar hetgeen hiervoor onder 5.6. en 5.7 is overwogen.
5.13.
Itsme stelt ook dat SPNG haar informatie- en waarschuwingsplicht heeft geschonden. SPNG had Itsme namelijk nadrukkelijk dienen te informeren over het feit dat het convenant ter bescherming van haar werknemers niet zou worden nageleefd. Daarnaast is onaanvaardbaar dat negatieve sancties van verval zijn opgenomen bij het niet verlengen van de uitvoeringsovereenkomst. Indien Itsme juist was geïnformeerd, was haar ook duidelijk geworden dat een vergaande onevenwichtigheid van prestaties was ontstaan, aldus Itsme.
Ten aanzien van het beroep van Itsme op het convenant verwijst de kantonrechter naar hetgeen hiervoor is overwogen. Het convenant heeft geen rechtstreekse werking en bovendien is hierin bepaald dat het geen verdergaande rechten of garanties biedt dan die voortvloeien uit de van toepassing zijnde pensioenregeling (in dit geval: het Pensioenreglement 2013). Op SPNG rust dan ook niet de verplichting om Itsme over het al dan niet volgen van het convenant te informeren of te waarschuwen. Ook is de kantonrechter, gelijk aan het verweer van SPNG, van oordeel dat geen sprake is van de door Itsme gestelde negatieve sancties van verval. Uit het voorgaande volgt dat SPNG eenvoudigweg de voorwaarden uit het Pensioenreglement 2013 heeft toegepast. Dat Itsme de uitvoeringsovereenkomst heeft opgezegd en kennelijk niet heeft voorzien in het uitlooprisico van haar zieke werknemers, kan in dit geval niet aan SPNG worden tegengeworpen. Dat de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst gevolgen heeft voor de werknemers van Itsme, omdat zij vanaf 31 december 2020 niet meer (bij SPNG) verzekerd zijn voor de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheid, is bovendien door SPNG expliciet benoemd in de brief, waarin SPNG de opzegging aan Itsme heeft bevestigd (zie 2.6.). Voor zover Itsme stelt dat sprake is van een onevenwichtigheid tussen de prestaties van beide partijen wordt verwezen naar hetgeen onder 5.6. is overwogen.
Voor zover Itsme een beroep doet op dwaling, geldt dat zij haar stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd.
5.14.
Gelet op het voorgaande dienen de primaire vorderingen van Itsme te worden afgewezen.
5.15.
Subsidiair stelt Itsme zich op het standpunt dat de door haar betaalde risico-opslagen voor de dekking van artikel 21 Pensioenreglement 2013 voor een deel contractuele rechtsgrond missen, nu genoemde betalingen zien op de ruimere dekking overeenkomstig het convenant en deze dekking door SPNG niet wordt geboden. Itsme heeft een deel van deze risico-opslagen, namelijk een bedrag van € 316.908,85, dan ook onverschuldigd betaald. Bovendien is SPNG hierdoor (de verarming van Itsme) ongerechtvaardigd verrijkt (artikel 6:212 BW en artikel 7:938 BW). Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat van een onverschuldigde betaling dan wel een ongerechtvaardigde verrijking geen sprake is.
De subsidiaire vorderingen dienen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de primaire vorderingen van Itsme, te worden afgewezen en behoeven dan ook geen nadere bespreking.
5.16.
Itsme zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

6.Beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vorderingen van Itsme af;
6.2.
veroordeelt Itsme in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van SPNG vastgesteld op € 1.994,- als het aan de gemachtigde van SPNG toekomende salaris;
6.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2021.