ECLI:NL:RBDHA:2021:15659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
NL20.19788 en NL20.19791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod voor Albanese vreemdelingen met intentie om naar Engeland te reizen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de terugkeerbesluiten en inreisverboden die aan twee Albanese vreemdelingen zijn opgelegd. De eisers, geboren in 1993 en 1998, verbleven onrechtmatig in Nederland en hadden de intentie om door te reizen naar Engeland. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op goede gronden een terugkeerbesluit had opgelegd, omdat de eisers niet voldeden aan de voorwaarden van de Schengengrenscode. De rechtbank stelde vast dat er een risico bestond dat de eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken, waardoor hen een vertrektermijn werd onthouden. De eisers voerden aan dat zij rechtmatig in Nederland verbleven, maar de rechtbank oordeelde dat hun argumenten niet opgingen. De rechtbank concludeerde dat de zwangerschap van de eiseres niet als bijzondere omstandigheid kon worden aangemerkt, aangezien dit niet tijdig was aangevoerd. De beroepen van de eisers werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 8 april 2021 en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.19788 en NL20.19791

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum 1] 1993,V-nummer: [V-nummer 1] en;
[eiseres] , geboren op [geboortedatum 2] 1998,V-nummer: [V-nummer 2]
beiden van Albanese nationaliteit, eisers
(gemachtigde: mr. L.M. Weber), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluiten van 2 november 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan eisers een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2021.Voor eisers is verschenen mr. R.M. Seth Paul. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder vastgesteld dat eisers onrechtmatig in Nederland verblijven en dat eisers de Europese Unie (EU) moeten verlaten. Daarbij heeft verweerder hen een vertrektermijn onthouden omdat een risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken Verweerder heeft, ter onderbouwing daarvan als zware gronden vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen hebben onttrokken;
3i. te kennen hebben gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan hun verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eisers:
4a. zich niet hebben gehouden aan de voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
Verweerder heeft op grond van artikel 62 van de Vreemdelingenwet (Vw) een terugkeerbesluit opgelegd en op grond van artikel 66a, eerste lid, van de Vw, een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Terugkeerbesluit
2. Eisers zijn het daar niet mee eens. Zij stellen dat zij zich wel rechtmatig in Nederland bevonden. Zij hebben een Albanees paspoort met een Hongaars inreisstempel van
25 augustus 2020. De toelatingsregels zijn dus niet overtreden en er was geen verplichting om zich te melden of anderszins onder toezicht te stellen. Verder hebben eisers zich niet onttrokken aan het toezicht, alleen door in een container op het terrein van de ferry naar het Verenigd Koninkrijk te verblijven. Eisers hebben in het gehoor ook aangegeven dat zij terug zullen gaan naar Albanië. Eisers wilden naar het Verenigd Koninkrijk, wat ook zou betekenen dat zij de Europese Unie zouden verlaten. Er was nog geen sprake van een illegale uitreis aangezien eisers zijn aangetroffen in een container voordat die was vetrokken naar het Verenigd-Koninkrijk. Verder hadden eisers wel een vaste verblijfsplaats in België, terwijl het niet verplicht is om in de vrije termijn zich in te schrijven in de basisregistratie personen.
Eisers hadden ook voldoende middelen van bestaan bij zich, namelijk een totaal van € 1.365,- aan contant geld.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden een terugkeerbesluit heeft opgelegd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juni 20181, overweegt de rechtbank dat eisers, door het Schengengebied in te reizen met de bedoeling -naar zij zelf hebben verklaard- om door te reizen naar Engeland, niet hebben voldaan aan de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Schengengrenscode en dat eisers geen vrije termijn hadden zoals bedoeld in artikel 12 van de Vw. Nu eisers geen vrije termijn hadden en dus onrechtmatig in Nederland verbleven, dienden zij van het verblijf melding te maken. Gelet op het vorenstaande en op het aantreffen van eisers in de container, heeft verweerder de zware gronden 3a en 3b terecht aan eisers tegengeworpen. Reeds uit deze gronden blijkt in dit geval voldoende dat er een risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken en dat verweerder niet verplicht was eisers een termijn voor vrijwillig vertrek te bieden. Hetgeen de gemachtigde van eisers voor het overige over het terugkeerbesluit heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking. Gezien de verklaringen van eisers is het proces-verbaal van staandehouding niet noodzakelijk in deze procedure. Verder is de verwijzing naar de maatregelen van bewaring geen motiveringsgebrek, reeds nu de gemachtigde van deze motivering tijdig op de hoogte was en hiertegen inhoudelijke beroepsgronden heeft ingediend.

Inreisverbod

4. Eisers stellen zich over het inreisverbod op het standpunt dat verweerder ten onrechte niet heeft betrokken dat eiseres zwanger is.
5. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, voor zover hier van belang, wordt een inreisverbod uitgevaardigd tegen de vreemdeling die Nederland
1. ECLI:NL:RVS:2018:1911. Te raadplegen op www.rechtspraak.nl.
onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw. In artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingebesluit wordt bepaald dat de duur van het inreisverbod ten hoogste twee jaren bedraagt. Het inreisverbod wordt verkort indien de vreemdeling bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd en onderbouwd.
6. Uit het proces-verbaal van gehoor van 2 november 2020 blijkt dat verweerder heeft gevraagd naar redenen of bijzondere omstandigheden om af te zien van het opleggen van een inreisverbod, dan wel de duur daarvan te verkorten. Eisers hebben verklaard dat die er niet zijn. De zwangerschap van eiseres hebben zij ook zelf niet genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn verweerders motivering en de daaraan ten grondslag gelegde feiten voldoende om duidelijk te maken waarom verweerder geen aanleiding heeft gezien om van het opleggen van het inreisverbod af te zien of de duur daarvan te verkorten. Op de vragen of er medische omstandigheden waren die moesten worden meegewogen en of er bijzondere omstandigheden waren, hebben eisers immers aangegeven dat die er niet waren.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
08 april 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.