ECLI:NL:RBDHA:2021:15658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/9183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot verblijfsvergunning

Op 29 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Afghaanse verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. Singh. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. De verzoeker had op 12 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier, welke op 9 december 2020 door de Staatssecretaris werd afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat er sprake was van een spoedeisend belang.

Tijdens de zitting op 29 maart 2021 is vastgesteld dat verzoeker sinds 2015 in Nederland verblijft en in totaal vijf asielaanvragen heeft ingediend. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang aanwezig was, aangezien de asielprocedure nog loopt en verzoeker rechtmatig verblijf heeft. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening gemotiveerd, waarbij werd opgemerkt dat er geen dreiging van uitzetting was en dat de Staatssecretaris nog geen beslissing had genomen op de vijfde asielaanvraag.

De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open. De voorzieningenrechter, mr. P.J.M. Mol, heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van griffier mr. A. Wilpstra-Foppen. De beslissing is op 29 maart 2021 in het openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9183

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

29 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1992, van Afghaanse nationaliteit, verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 12 augustus 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid [A] afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Bij een verzoek om voorlopige voorziening moet beoordeeld de voorzieningenrechter allereerst of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
3. Verzoeker is sinds 2015 in Nederland en heeft vijf asielaanvragen ingediend. Tegen de vijfde afwijzing van het asielverzoek is verzoeker in beroep gegaan en is dat beroep gegrond verklaard bij uitspraak van 29 oktober 2020. Verweerder moet nog een nieuwe beslissing nemen op de vijfde asielaanvraag.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang. Ter zitting is vastgesteld dat verzoeker de asielprocedure die nog loopt mag afwachten en tijdens die procedure rechtmatig verblijf heeft. Er is daardoor geen sprake van een dreiging dat verzoeker wordt uitgezet. Na de uitspraak van 29 oktober 2020 is verzoeker nog niet opnieuw gehoord. Ook heeft verweerder toegelicht dat uit een telefoonnotitie in het digitale systeem van verweerder blijkt dat op 22 maart 2021 nog is vastgesteld dat verzoeker medisch gezien (nog) niet gehoord kan worden. Er is opnieuw een periode ingelast om de medische ontwikkelingen af te wachten. Daaruit volgt dat verweerder niet op korte termijn een besluit op het asielverzoek zal nemen waardoor spoedeisend belang alsnog kan ontstaan.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 maart 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.