ECLI:NL:RBDHA:2021:15658
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot verblijfsvergunning
Op 29 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Afghaanse verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. Singh. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. De verzoeker had op 12 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier, welke op 9 december 2020 door de Staatssecretaris werd afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat er sprake was van een spoedeisend belang.
Tijdens de zitting op 29 maart 2021 is vastgesteld dat verzoeker sinds 2015 in Nederland verblijft en in totaal vijf asielaanvragen heeft ingediend. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang aanwezig was, aangezien de asielprocedure nog loopt en verzoeker rechtmatig verblijf heeft. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening gemotiveerd, waarbij werd opgemerkt dat er geen dreiging van uitzetting was en dat de Staatssecretaris nog geen beslissing had genomen op de vijfde asielaanvraag.
De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open. De voorzieningenrechter, mr. P.J.M. Mol, heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van griffier mr. A. Wilpstra-Foppen. De beslissing is op 29 maart 2021 in het openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.