ECLI:NL:RBDHA:2021:15654
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoekster, die van Ugandese nationaliteit is. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 31 maart 2021, waar de verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. F.J.E. Hogewind, aanwezig was. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Metselaar. Tijdens de zitting is ook een tolk, G.M. Ayabukye, aanwezig geweest. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak, onder zaaknummer NL21.4004, al een beslissing genomen op het beroep van de verzoekster, waardoor de noodzaak voor een voorlopige voorziening kwam te vervallen.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, in aanwezigheid van griffier mr. P. Bruins, en is openbaar gemaakt op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.