ECLI:NL:RBDHA:2021:15649
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijf bij chronisch zieke zoon in het kader van mvv-vereiste en artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Marokkaanse vrouw geboren in 1966, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel verblijf bij haar chronisch zieke zoon in Nederland. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat verzoekster niet voldeed aan het mvv-vereiste. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 2 april 2021 heeft de voorzieningenrechter de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter benadrukte dat er geen sprake was van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen verzoekster en haar zoon, ondanks zijn chronische ziekte. De voorzieningenrechter concludeerde dat de zorg voor de zoon ook door andere familieleden of hulpverlenende instanties kan worden geboden.
Daarnaast werd het beroep van verzoekster op artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt, afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de banden tussen verzoekster en haar zoon niet sterker waren dan de gebruikelijke banden tussen ouders en kinderen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om te oordelen dat de afwijzing van de verblijfsvergunning in strijd was met het privéleven van verzoekster in Nederland. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.