ECLI:NL:RBDHA:2021:15637

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/8313 en AWB 20/8314
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft eiseres op 11 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid van haar (gestelde) moeder, die in Nederland een asielvergunning heeft. De aanvraag is door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 20 januari 2020 afgewezen, omdat de identiteit van eiseres niet aannemelijk was gemaakt en er geen bewijs was dat de moeder daadwerkelijk haar moeder is. Eiseres en haar zoon hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 9 april 2021 behandeld en geconcludeerd dat de IND terecht heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie met haar moeder. De rechtbank oordeelde dat de IND niet verplicht was om nader onderzoek of een DNA-test aan te bieden, omdat er geen substantiële indicaties waren die de claims van eiseres ondersteunden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen schending was van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen hechte persoonlijke banden waren tussen eiseres, haar zoon en de moeder. De beroepen zijn ongegrond verklaard, maar de IND is wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.068,-, en het griffierecht van € 356,- moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/8313 en AWB 20/8314

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] eiseres, en

[eiser] ,eiser,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. K. Benchaïb),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verheijen).

Inleiding en procesverloop

1. Eiseres heeft op 11 februari 2019 een aanvraag gedaan voor een mvv voor ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ (referente). Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2002 en van Eritrese nationaliteit te zijn. Referente is de (gestelde) moeder van eiseres en heeft in Nederland een asielvergunning. De aanvraag heeft ook betrekking op de (gestelde) zoon van eiseres: [eiser] ( [eiser] ). Hij is 4 jaar oud.
2. Verweerder (de IND) heeft de aanvragen op 20 januari 2020 afgewezen. De IND vindt dat de identiteit van eiseres niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt. Ook is niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat referente de moeder van eiseres is. Met betrekking tot [eiser] heeft de IND in zijn besluit gesteld dat zijn identiteit en zijn familierechtelijke relatie met referente niet zijn aangetoond of aannemelijk gemaakt. Bovendien is geen sprake van hechte persoonlijke banden tussen referente en [eiser] . De IND vindt dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven [1] tussen referente, eiseres en/of [eiser] .
3. Eisers zijn het niet eens met de beslissing van de IND en hebben daarom bezwaar en – nadat het bezwaar op 15 oktober 2020 ongegrond was verklaard – beroep daartegen ingesteld.
4. De IND heeft een verweerschrift ingediend.
5. De beroepen zijn op 26 maart 2021 ter zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Referente is verschenen. Als tolk is S.B. Aniania verschenen. De IND heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

6. De rechtbank zal de afwijzingsgronden die de IND heeft gebruikt, beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
De identiteit van eiseres
7. Het staat vast dat er geen officiële documenten zijn ingeleverd die de identiteit van eiseres aantonen of aannemelijk maken. Volgens eiseres en referente komt dit omdat eiseres geen officieel identiteitsbewijs kan aanvragen omdat zij nog minderjarig is.
8. De rechtbank oordeelt dat de IND dit argument van eiseres heeft mogen passeren omdat referente en eiseres onduidelijke en tegenstrijdige dingen hebben gezegd over onder andere de leeftijd van eiseres. Eiseres heeft bij haar aanvraag ingevuld dat zij is geboren op [geboortedatum] 2002. Maar er is een doopakte van eiseres ingeleverd waarop staat dat zij is geboren op [geboortedatum] 2002 en een verklaring van de UNHCR met als geboortedatum [geboortedatum] 1999. Dat laatste zou betekenen dat eiseres meerderjarig is. Deze laatste datum is bovendien door eiseres zelf opgegeven bij de UNHCR. Eiseres heeft hierover aangevoerd dat ze bij de UNHCR heeft gezegd dat zij meerderjarig is omdat [eiser] anders niet als haar zoon geregistreerd kon worden, maar dit heeft zij verder niet onderbouwd. De IND hoefde eiseres daarom niet te geloven. De IND heeft daarnaast mogen beslissen dat er nog meer aanwijzingen zijn dat eiseres meerderjarig is. Uit de verklaringen van referente in de asielprocedure kan bijvoorbeeld worden afgeleid dat eiseres is geboren tijdens de oorlog met Ethiopië. Die oorlog duurde van mei 1998 tot juni 2000, zodat het aannemelijker is dat eiseres in 1999 is geboren dan in 2002.
9. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat referente wegens psychische klachten tijdens haar asielprocedure niet in staat was om een duidelijke verklaring af te leggen. De rechtbank oordeelt dat dit argument niet op gaat omdat eiseres dit niet met medische bewijsstukken heeft onderbouwd. Er zijn wel medische stukken waaruit blijkt dat referente een bipolaire stoornis heeft, maar dat betekent niet per se dat zij tijdens haar asielprocedure niet duidelijk heeft kunnen verklaren. Bovendien: ook als de verklaringen van referente buiten beschouwing zouden worden gelaten, zou nog steeds blijven staan dat eiseres bij de UNCHR zelf heeft gezegd dat zij op [geboortedatum] 1999 is geboren. De IND mocht dan dus nog steeds aannemelijk vinden dat eiseres meerderjarig was toen ze haar aanvraag indiende.
10. De IND heeft verder mogen beslissen dat er ook geen substantiële indicatieve documenten zijn om de identiteit van eiseres te onderbouwen. De door eiseres als bewijs ingediende doopakte is door Bureau Documenten (BD) om verschillende redenen vals bevonden (zie ook hierna in overweging 16), bevat geen pasfoto en bevat een andere geboortedatum dan door eiseres of referente is opgegeven. De verklaring van referente, dat zij niet weet waarom de doopakte vals is en dat zij dacht dat de doopakte echt was, heeft de IND onvoldoende mogen vinden. Om de conclusies van BD te kunnen betwisten, zal een vreemdeling in beginsel een contraexpertise moeten overleggen. Vast staat dat eiseres geen contra-expertise heeft ingebracht. De rechtbank begrijpt dat het verkrijgen van een contraexpertise voor eiseres lastig is, onder andere vanwege de kosten die daaraan zijn verbonden, maar oordeelt dat dit voor haar rekening en risico komt. De IND heeft ook mogen beslissen dat de UNHCR-registratie en het document van ARRA onvoldoende zijn om als indicatieve documenten te gelden, omdat deze documenten alleen zijn gebaseerd op de eigen verklaringen van eiseres.
11. De rechtbank oordeelt dat de IND alles bij elkaar genomen aannemelijk heeft mogen vinden dat eiseres meerderjarig was toen zij haar aanvraag om een mvv indiende. Dat eiseres geen officiële identiteitsdocumenten kan inleveren omdat zij minderjarig is, gaat daarom niet op. Eiseres heeft geen andere redenen genoemd waarom zij geen officieel identiteitsbewijs zou kunnen laten zien. De IND hoefde daarom niet aan te nemen dat er sprake is van bewijsnood. Omdat er ook geen substantiële indicatieve documenten zijn ingeleverd, hoefde de IND geen nader onderzoek of identificerend gehoor aan te bieden.
12. De rechtbank verwijst ook naar de uitspraak van de hoogste rechter in vreemdelingenzaken [2] van 27 februari 2019. [3] Uit die uitspraak volgt dat de IND in principe de aannemelijkheid van een gestelde familierechtelijke relatie en de vraag of daar nader onderzoek voor moet worden aangeboden, niet beoordeelt als de vreemdeling geen substantieel bewijs heeft geleverd van zijn of haar identiteit. Maar: in de zaak van eiseres heeft de IND wel een beoordeling gemaakt van de familierechtelijke relatie en eiseres heeft daar ook een beroepsgrond over ingediend. Daarom zal de rechtbank dit onderwerp toch bespreken.
De familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente
13. De IND vindt dat niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat referente de moeder is van eiseres omdat er geen officiële documenten (bijvoorbeeld een familieboekje of een geboorteakte) zijn ingediend die dit aantonen en de doopakte die eiseres heeft ingeleverd, vals is. Eiseres heeft hier volgens de IND geen logische verklaring voor gegeven.
14. Eiseres vindt dat zij in bewijsnood verkeert en dat de IND haar een DNA-onderzoek moet aanbieden om aan te tonen dat referente haar moeder is.
15. De rechtbank stelt voorop dat eerst de identiteit voldoende aannemelijk moet zijn, voordat de familierechtelijke relatie door de IND hoeft te worden beoordeeld. De stelling van eiseres dat de IND eerst DNA-onderzoek zou moeten aanbieden om de familierechtelijke relatie aan te tonen, heeft de IND daarom niet hoeven te volgen.
16. In de persoonlijke omstandigheden van eiseres en referente heeft de IND ook geen aanleiding hoeven zien om toch een DNA-onderzoek aan te bieden. De IND heeft mogen beslissen dat eiseres geen logische verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van officiële documenten die de familierechtelijke relatie aantonen of aannemelijk maken: de verklaring van referente dat een familieboekje of een geboorteakte niet nodig zijn in Eritrea en dat zij niet weet wat een geboorteakte is, heeft de IND ongeloofwaardig mogen vinden. De IND heeft daarom mogen concluderen dat er geen sprake is van bewijsnood. De IND heeft daarnaast mogen beslissen dat ook niet met onofficiële documenten zoveel mogelijk is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat referente de moeder van eiseres is. Ook hierbij heeft eiseres namelijk verwezen naar haar doopakte, maar daarvan is komen vast te staan dat deze op verschillende onderdelen vals is, omdat de verschijningsvorm, opmaak en afgifte afwijken van het beschikbare referentiemateriaal. Dit heeft de IND zwaar mogen laten meewegen.
De aanvraag van [eiser]
17. De IND heeft de aanvraag van [eiser] afgewezen omdat volgens de IND geen sprake is van strijd met het familie- of gezinsleven. De aanvraag van zijn moeder, eiseres, is namelijk afgewezen dus [eiser] en zijn moeder zullen niet van elkaar worden gescheiden als zijn aanvraag ook wordt afgewezen. Daarnaast bestaat er tussen [eiser] en referente geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
18. Eisers vinden dat de IND [eiser] DNA-onderzoek had moeten aanbieden om de familierechtelijke relatie tussen eiseres (en in het verlengde daarvan: met referente) en [eiser] te kunnen aantonen.
19. De rechtbank oordeelt dat de IND geen DNA-onderzoek hoefde aan te bieden aan [eiser] . De IND heeft de aanvraag van eiseres namelijk mogen afwijzen en heeft mogen overwegen dat [eiser] dus niet wordt gescheiden van eiseres. Dit betekent dat artikel 8 van het EVRM niet worden geschonden als de aanvraag van [eiser] ook wordt afgewezen. Voor wat betreft het (gestelde) familie- en gezinsleven tussen [eiser] en referente heeft de IND mogen beslissen dat ook al zou zijn identiteit en/of de familierechtelijke relatie met referente vast staan, dat dan nog steeds geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. Er is namelijk niet gebleken dat er tussen hem en referente sprake is van hechte persoonlijke banden. De IND heeft daarom kunnen concluderen dat de afwijzing van de aanvraag van [eiser] niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM en dat er alleen al daarom geen aanleiding bestond om DNA-onderzoek aan te bieden.
Schending van de hoorplicht
20. Eisers hebben aangevoerd dat de IND hen had moeten horen in de bezwaarfase. Referente is wel schriftelijk gehoord, maar de IND had eiseres ook moeten horen.
21. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt in de bezwaarfase is dat de IND moet horen. De IND heeft zich op het standpunt gesteld dat hij het bezwaar van eisers zorgvuldig heeft beoordeeld, doordat referente is gehoord. Daarnaast had het horen van eiseres de uitkomst van de zaak volgens de IND niet anders gemaakt.
22. De rechtbank volgt de IND niet in zijn stelling dat hij de hoorplicht niet heeft geschonden doordat referente schriftelijk gehoord is. Uit de wet [4] volgt niet dat het horen van één van de betrokken personen voldoende is om aan de hoorplicht te voldoen. De IND had dus in beginsel eiseres zelf moeten horen. Dat de IND dat niet heeft gedaan, levert een gebrek op in de voorbereiding van het besluit.
23. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht passeren. Ook al zou de minderjarigheid van eiseres aannemelijk zijn geworden door het horen van eiseres, dan had de IND nog steeds mogen afzien van nader onderzoek doordat er sprake is van een contra-indicatie, namelijk de door BD vals bevonden doopakte van eiseres. De verklaringen van eiseres zouden dus niet tot een andere uitkomst kunnen leiden.
Conclusie
24. De conclusie is dat de IND mocht beslissen dat de identiteit van eiseres en haar familierechtelijke relatie met referente onvoldoende zijn aangetoond of aannemelijk gemaakt. De IND hoefde geen nader onderzoek aan te bieden en hoefde niet te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. De IND mocht de aanvraag van eiseres en [eiser] om een mvv afwijzen.
25. De IND heeft er daarnaast op kunnen wijzen dat [eiser] niet zal worden gescheiden van eiseres omdat haar aanvraag ook is afgewezen en dat niet is gebleken dat er hechte persoonlijke banden zijn tussen [eiser] en referente. Ook als de identiteit van [eiser] en/of zijn familierechtelijke relatie met referente wel zouden vast staan, zou dus geen sprake zijn van schending van artikel 8 van het EVRM.
26. De beroepen zijn ongegrond.
27. Omdat de IND de hoorplicht heeft geschonden, veroordeelt de rechtbank de IND in de kosten die eisers hebben gemaakt. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast bepaalt de rechtbank dat de IND aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 356,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 356,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zoals wordt bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
4.Artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht.