ECLI:NL:RBDHA:2021:15622
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding na beslaglegging op auto in strafzaak
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. drs. P.H.J. Körver. Verzoeker had een schadevergoeding aangevraagd voor kosten die hij had gemaakt in verband met de inbeslagname van zijn auto, een Mercedes Benz C 250, die op 10 oktober 2019 in beslag was genomen. De strafzaak tegen verzoeker eindigde op 12 januari 2021 met een sepotbeslissing. Verzoeker vroeg een vergoeding van in totaal € 1.250,00 voor gemaakte kosten, waaronder rechtsbijstand, reiskosten, huur van een leaseauto en waardevermindering van de inbeslaggenomen auto.
De officier van justitie, mr. N. Achahbar, heeft het verzoek voor een deel ondersteund, maar de rechtbank oordeelde dat de kosten voor de huur van een leaseauto en de waardevermindering niet onder artikel 530 Sv vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wet enkel vergoedingen voor reis- en verblijfskosten en kosten van rechtsbijstand toelaat, en dat andere kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek voor de kosten van de leaseauto en de waardevermindering.
De rechtbank kende verzoeker wel een bedrag van € 1,30 toe voor reiskosten, maar wees het verzoek voor de overige kosten af. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. L. Heijkoop-Drosten, en werd openbaar uitgesproken. De rechtbank benadrukte dat voor de beoordeling van advocaatkosten een urenspecificatie vereist is, wat in dit geval ontbrak. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet ontvankelijk was voor het grootste deel van zijn vordering, omdat er geen wettelijke basis voor vergoeding was.