ECLI:NL:RBDHA:2021:15617

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
NL21.3924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan over de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, had beroep ingesteld tegen het besluit van 16 maart 2021, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom geen lichter middel was gekozen. Eiser had eerder op 10 januari 2021 al een verklaring afgelegd, waarin hij zijn medische omstandigheden had uiteengezet, maar deze waren niet meegenomen in de motivering van de huidige maatregel. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 22 maart 2021 en kende eiser een schadevergoeding toe van € 640,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 22 maart 2021 en is gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3924
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.H.K. van Middelkoop, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 22 maart 2021;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 640,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum] 1989.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; 4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. Eiser voert aan dat er sprake is van een motiveringsgebrek in het kader van het lichter middel. In de maatregel van bewaring wordt namelijk verwezen naar het gehoor voor inbewaringstelling van 10 januari 2021, op welke datum eerder aan hem een maatregel van bewaring was opgelegd. De omstandigheden die eiser in dat gehoor naar voren heeft gebracht, zijn echter niet meegenomen in de motivering van het lichter middel in de huidige maatregel.
4. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet hij in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. In het gehoor voor de huidige inbewaringstelling dat op 15 maart 2021 heeft plaatsgevonden, is aan eiser expliciet gevraagd of hij bij zijn verklaring van 10 januari 2021 wil blijven. Eiser heeft hierop als volgt geantwoord: “
Ik heb alles al verteld op 10 januari 2021. Ik heb niets aan deze verklaring toe te voegen”. Verweerder heeft dus in het gehoor van 15 maart 2021 zelf verwezen naar de verklaring van eiser van 10 januari 2021. Verweerder had alles wat eiser op 10 januari 2021 heeft aangevoerd ten aanzien van het lichter middel daarom moeten betrekken bij de huidige maatregel. In het gehoor voor inbewaringstelling van 10 januari 2021 heeft eiser aangegeven dat hij slaapproblemen ondervindt en daarvoor medicatie slikt. Verweerder had deze aangevoerde omstandigheden kenbaar moeten betrekken bij de motivering van het lichter middel in de maatregel van bewaring van 16 maart 2021 en dit is niet gebeurd. Hierdoor is er sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
1 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 22 maart 2021. Om administratieve redenen kon dit proces- verbaal pas op 23 maart 2021 worden bekendgemaakt en wordt de bewaring een dag later opgeheven.
6. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 7 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 0 x € 105,- (verblijf politiecel) en 8 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 640,-. Deze schadevergoeding is dus toegekend over één extra dag.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier, en zal ook worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
23 maart 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.