ECLI:NL:RBDHA:2021:15616

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/9318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijf bij minderjarige zoon en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft verzoekster, een vrouw van Marokkaanse nationaliteit, op 7 april 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel het onderhouden van familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM. Dit verzoek was gericht op haar oudste zoon, [A], geboren in 2015, met wie zij samen met haar ex-man, de heer [B], een gezin vormt. De aanvraag werd op 15 december 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarna verzoekster bezwaar maakte en een voorlopige voorziening vroeg om uitzetting te voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft op 11 maart 2021 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting is verzoekster bijgestaan door haar gemachtigde, mr. S. Karkache, en was er een tolk aanwezig. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat zij dreigt te worden uitgezet. De rechter heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag onvoldoende gemotiveerd was, omdat verweerder geen belangenafweging heeft gemaakt in het kader van artikel 8 EVRM, terwijl er nog een lopende bezwaarprocedure was voor de verblijfsvergunning van haar zoon [A].

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de uitzetting van verzoekster achterwege blijft totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9318
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 maart 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] ,geboren op [1987] , van de Marokkaanse nationaliteit, verzoekster
V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Verheijen).

Inleiding en procesverloop

Verzoekster heeft op 7 april 2020 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘familieleven op grond van artikel 8 EVRM [1] bij [A] ’. Dit is haar oudste zoon (geboren op [2015] ). Zij heeft deze zoon met haar (gestelde) ex-man, de heer [B] . Verzoekster en haar ex-man hebben samen nog een zoon, [C] (geboren op [2018] ).
Bij besluit van 15 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster afgewezen. Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw T. Sharaf.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat uitzetting van verzoekster achterwege blijft tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068,-.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
Vrijstelling griffierecht
2. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Verzoekster heeft voldoende aangetoond dat zij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De voorzieningenrechter verleent verzoekster daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen omdat verzoekster geen geldige mvv [2] heeft en ook niet wordt vrijgesteld van het zogenoemde mvv- vereiste. [A] heeft namelijk geen geldige verblijfsvergunning en daarom is geen sprake van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [3] Nu geen van de gezinsleden rechtmatig verblijf heeft in Nederland, hoeft verweerder geen belangenafweging te maken in het kader van artikel 8 van het EVRM. Volgens verweerder is ook geen sprake van beschermenswaardig privéleven en komt aan verzoekster geen beroep toe op de hardheidsclausule.
Standpunt van verzoekster
4. Verzoekster heeft hier het volgende tegen ingebracht. Zij heeft geen enkele binding met Marokko, zij spreekt de taal niet en heeft daar geen netwerk. Verzoekster heeft in Marokko geen woning en geen inkomen. Een stelsel van sociale bijstand of zorg bestaat daar niet. Verzoekster zal zich in Marokko niet staande kunnen houden en kan haar kinderen niet aan haar ex-man toevertrouwen aangezien zij op grond van de echtscheidingsbeschikking hun hoofdverblijfsplaats bij haar hebben. Als verzoekster naar Marokko wordt uitgezet, heeft dat zeer ernstige gevolgen voor haar twee kinderen. Haar kinderen hebben niet de Marokkaanse nationaliteit. Hun vader zal niet langer in staat zijn familieleven met hen uit te oefenen en met name [A] heeft in Nederland zijn sociale leven. Mede gelet op de jonge leeftijd van haar kinderen en hun lichamelijke en geestelijke ontwikkeling is Nederland het meest aangewezen land voor de uitoefening van het gezinsleven. Verzoekster heeft hierbij een beroep gedaan op de arresten van het EHRM [4] inzake Boultif [5] en Maslov [6] en van het HvJEU [7] inzake Chavez-Vilchez [8] en Alokpa [9] .
Oordeel van de voorzieningenrechter
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
6. De voorzieningenrechter moet eerst beoordelen of verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij ieder moment kan worden uitgezet en dat zij een strafbaar feit begaat door illegaal in Nederland te verblijven. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang hiermee voldoende aangetoond.
7. Vervolgens moet de voorzieningenrechter beoordelen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband het volgende.
8. Verzoekster betwist op zichzelf niet dat zij geen geldige mvv heeft en dat haar zoon [A] geen verblijfsrecht heeft in Nederland. [A] had een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ (dus: zijn vader), maar deze verblijfsvergunning is bij besluit van 15 december 2020 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 25 juli 2018. Ter zitting is echter gebleken dat [A] bezwaar heeft gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Zolang deze bezwaarprocedure nog loopt, heeft [A] rechtmatig verblijf in Nederland. [10] Het standpunt van verweerder dat geen van de gezinsleden rechtmatig verblijf heeft in Nederland, is daarom voorbarig. Er is immers nog geen beslissing genomen in de zaak van [A] . Gelet daarop is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat verweerder wel een belangenafweging moet maken in het kader van artikel 8 van het EVRM. Nu verweerder deze belangenafweging niet heeft gemaakt, is het primaire besluit onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid.
Conclusie
9. De voorzieningenrechter kan bij deze stand van zaken nog niet vooruitlopen op de uitkomst van het bezwaar. Verweerder moet in bezwaar namelijk het geheel van omstandigheden meewegen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat niet al op voorhand kan worden uitgesloten dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek zal daarom worden toegewezen. Gelet daarop behoeft wat door verzoekster verder is aangevoerd geen bespreking.
10. Omdat het verzoek is toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Die kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.068,- (1 punt voor indienen verzoekschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
11. Nu de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster om te worden vrijgesteld van betaling van het griffierecht heeft toegewezen, hoeft verweerder dat niet aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2021 door mr. J.G. Nicholson, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier, en wordt ook gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.Verweerder heeft hierbij verwezen naar artikel 17 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), de artikelen 3.71 en 3.23 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B1/4.1 en B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Arrest van 2 augustus 2001,ECLI:CE:ECHR:2001:0802JUD005427300.
6.Arrest van 23 juni 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:0623JUD000163803.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie.
8.Arrest van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
9.Arrest van 10 oktober 2013, ECLI:EU:C:2013:645.
10.Dit volgt uit artikel 73, eerste lid, van de Vw.