ECLI:NL:RBDHA:2021:15614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
NL21.3808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en rechtmatigheid van vreemdelingenrechtelijke staandehouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 een mondelinge uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.B. van den Toorn-Volkers, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 maart 2021, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 is opgelegd. Tijdens de zitting op 22 maart 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de heer A. Biada als tolk opgetreden. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank overweegt dat de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring kan worden getoetst, ondanks dat het juiste proces-verbaal van de staandehouding niet in het digitale dossier was geüpload. De rechtbank stelt vast dat eiser in de internationale trein van Brussel naar Breda is gecontroleerd door NS-medewerkers en geen vervoersbewijs of identiteitsbewijs kon tonen, wat leidde tot een rechtmatige staandehouding door de Koninklijke Marechaussee (Kmar).

De rechtbank concludeert dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen betwist, maar de rechtbank oordeelt dat deze gronden voldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier, en is bekendgemaakt op 29 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3808
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Op de zitting is namens eiser naar voren gebracht dat de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring niet kan worden getoetst, omdat het juiste p-v van staandehouding en ophouding niet was geüpload in het digitale dossier. Ter zitting is vervolgens vastgesteld
dat het juiste p-v tijdig voor de zitting was geüpload (op 21 maart 2021 om 09:05), maar dat de gemachtigde van eiser dit p-v niet heeft kunnen bestuderen. Zij heeft zich ter zake gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2. De rechtbank overweegt dat uit voornoemd p-v blijkt dat eiser in de internationale trein van Brussel naar Breda is gecontroleerd door medewerkers van de NS en geen vervoersbewijs kon tonen. Omdat hij vervolgens ook geen identiteitsbewijs kon tonen, hebben de NS medewerkers de Kmar ingeseind. Op dat moment bestond een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De daarop volgende staandehouding door de Kmar is daarom rechtmatig geweest.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3b en 3i en de lichte gronden onder 4a, 4b en 4c betwist. Verweerder heeft ter zitting de gronden 3i en 4b laten vallen. Deze gronden laat de rechtbank daarom verder buiten beschouwing.
5. Eiser stelt allereerst dat de zware grond onder 3b niet aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd, nu er op 17 maart 2021 een overnameverzoek is verstuurd in het kader van de Dublinverordening. Deze grond is namelijk niet van toepassing op Dublinclaimanten. Ook kunnen de lichte gronden onder 4a en 4c niet worden tegengeworpen, omdat eiser nog nooit eerder asiel heeft aangevraagd in Nederland. Tot slot is het volgens eiser logisch dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft hier, aangezien hij bij binnenkomst een asielaanvraag indiende.
6. De rechtbank stelt vast dat de feitelijke juistheid van de zware grond onder 3a niet wordt betwist. De grond is in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd. De lichte grond onder 4c is ook feitelijk juist en het significante risico op onttrekking is voldoende gemotiveerd in de maatregel van bewaring. Eiser heeft namelijk geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De omstandigheid dat hij voor het eerst een asielaanvraag in Nederland heeft ingediend, doet hier niet aan af. De zware en lichte grond zijn voldoende om
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen.3 De beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de overige geschilpunten over de gronden van de bewaring onbesproken.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier, en zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
3 Zie in dit kader de uitspraak van de ABRvS van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
29 maart 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.