In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de inbewaringstelling van een eiser, die stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 14 maart 2021 een maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 29 maart 2021 is eiser via een Skype-verbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest.
De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat niet kan worden vastgesteld of deze rechtsgeldig tot stand is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het tijdstip van ondertekening van de maatregel van bewaring niet is vermeld, waardoor niet kan worden vastgesteld of de maatregel is ondertekend voordat deze aan eiser is uitgereikt. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling onrechtmatig, aangezien de belangen van de Staat niet opwegen tegen de ernst van het gebrek. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen, met terugwerkende kracht tot 30 maart 2021.
Daarnaast heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.760,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 17 dagen. Ook zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.068,-, te betalen door de Staat. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 maart 2021, en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.