ECLI:NL:RBDHA:2021:15596
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning bij familie- of gezinslid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2021 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. Verzoeker, een Albanese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het doel om bij een familie- of gezinslid te verblijven. Deze aanvraag was op 11 november 2020 afgewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 26 maart 2021 is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de zaak behandeld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij oordeelde dat verzoeker een spoedeisend belang had, maar dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de IND terecht had geoordeeld dat verzoeker niet vrijgesteld hoefde te worden van het mvv-vereiste, en dat de omstandigheden van verzoeker niet bijzonder genoeg waren om de hardheidsclausule toe te passen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de belangenafweging in het nadeel van verzoeker uitviel en dat er geen reden was om de IND te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.