Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een faciliterend visum op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) afgewezen.
Bij besluit van 18 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank verwijst voor de feiten naar wat daarover in de uitspraak van deze rechtbank van 9 september 2020 (AWB 20/2297) is opgenomen.Eiser heeft op 6 januari 2020 verzocht om afgifte van een faciliterend visum op grond van artikel 20 van het VWEU (visum) en doet daarbij een beroep op het arrest Chavez-Vilchez. Hij wenst verblijf bij referente en hun drie kinderen die over de Nederlandse nationaliteit beschikken. Eisers zoon is meerderjarig en zijn dochters [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn minderjarig.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen op de grond dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Ook stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser kunstmatig gedrag heeft getoond en dat hij hiermee misbruik maakt van het vrije verkeer, waardoor het gevraagde visum wordt geweigerd.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat er tussen hem en de kinderen een wezenlijke afhankelijkheidsverhouding bestaat. Er is niet gebleken van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat de Nederlandse minderjarige kinderen gedwongen worden Nederland te verlaten als een verblijfsrecht aan eiser wordt geweigerd. Eiser is al jaren fysiek afwezig en de daadwerkelijke zorg en opvoeding van de kinderen heeft al die tijd door referente plaatsgevonden.
Eiser heeft niet onderbouwd welke zorg- en/of opvoedingstaken door hem op afstand worden uitgeoefend en in welke mate hij contact onderhoudt met de minderjarige kinderen. Verder is niet gebleken dat eiser beslissingen neemt in het kader van zorg en opvoeding en ook niet dat hij zorgdraagt voor financiële ondersteuning aan referente en de kinderen. Uit de overgelegde stukken blijkt niet van langdurig en regelmatig contact tussen eiser en de kinderen. Er is dan ook niet aannemelijk gemaakt dan wel onderbouwd dat de kinderen in hun ontwikkeling en evenwicht worden bedreigd als eiser zijn gestelde marginale taken op grotere afstand zou blijven vervullen. Gelet op voornoemde omstandigheden voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor afgifte van een faciliterend visum, aldus verweerder.
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd een visum aan hem af te geven. Daarbij wijst eiser op het volgende:
I) In het primaire besluit staat dat hij formeel voldoet aan de voorwaarden van de communautaire voorschriften. Eiser stelt dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengewerkt in de aanvraag voor een visum/verblijfsvergunning. Zo heeft hij op 6 januari 2020 niet direct van de Nederlandse ambassade een visum gekregen, terwijl hij zijn Nederlandse kind bij zich had. Volgens eiser had dit wel gemoeten op grond van het arrest Chavez-Vilchez.
II) Tussen hem en zijn kinderen is wel degelijk sprake van een wezenlijke afhankelijkheidsverhouding. Gelet op de afstand doet eiser wat hij kan. Er is telefonisch contact en ze vliegen ook naar Marokko om hem te bezoeken. Dat kan maar beperkt vanwege financiële redenen. Daarbij stelt eiser dat als zijn gezin in Marokko is, hij ook daadwerkelijk zorgtaken verricht en dat hij referente met raad bijstaat als het gaat om de noodzakelijke zorg voor zijn gezin. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser diverse stukken overgelegd.
III) Als gevolg van zijn afwezigheid in Nederland, hebben zijn kinderen veel klachten. Eiser stelt dat verweerder de belangen van zijn kinderen onvoldoende heeft meegewogen en dat hij ten onrechte niet is gehoord.
De punten onder I, II en III maken dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen, ondeugdelijk is gemotiveerd en in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Verder is het bestreden besluit in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de artikelen 7, 24 en 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), aldus eiser.
5. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat de vreemdeling die een op artikel 20 van het VWEU gebaseerd afgeleid verblijfsrecht wenst te verkrijgen gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan dit artikel ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat, dat bij een weigering om aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.
6. Het beleid van verweerder voor de uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). In dit beleid staat, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
“Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vreemdelingenwet 2000 als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;
b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.”
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser uit de zin van het primaire besluit, inhoudende dat eiser formeel aan de voorwaarden van communautaire voorschriften voldoet, niet heeft kunnen afleiden dat hij op 6 januari 2020 direct een visum behoorde te krijgen. Verweerder heeft toegelicht dat met deze zin wordt bedoeld dat eiser zijn identiteit als derdelander heeft aangetoond en dat hij ouder is van een Nederlands minderjarig kind (voorwaarden a en b van het beleid), maar dat dit onvoldoende is, omdat eiser ook nog aan de andere voorwaarden moet voldoen. Uit verweerders beleid volgt dat eiser ook nog moet aantonen dat hij daadwerkelijk zorgtaken verricht en dat er tussen hem en zijn kinderen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat zij gedwongen zouden zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiser verblijfsrecht wordt geweigerd (voorwaarden c en d van het beleid). Deze vier voorwaarden gelden op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Wat eiser in randnummer 4. onder I heeft aangevoerd, slaagt dan ook niet. De rechtbank laat verder buiten bespreking wat eiser over de gestelde belemmeringen in de aanvraagprocedure heeft aangevoerd, omdat niet concreet is gemaakt welk rechtsgevolg hieraan moet worden verbonden.
8. Over wat eiser in randnummer 4. onder II en III heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft de volgende stukken overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen:
1) een verklaring van de groepsleerkracht groep 8 over [minderjarige 2] van 22 februari 2018;
2) verklaring van de docent van [minderjarige 2] van 19 februari 2019:
3) rapportage psychodiagnostisch onderzoek van [minderjarige 2] van 13 juni 2019;
4) drie verklaringen van de drie kinderen van eiser;
5) vluchtschema referente en de kinderen uit juli/augustus 2016, vluchtschema van referente en [minderjarige 1] van december 2018 en vluchtgegevens van [minderjarige 1] van 6 februari 2020;
6) kopie paspoort referente met pagina’s waarop in- en uitreisstempels van 2013 tot en met 2019 staan;
7) brief stichting Thuiszorg en Maatschappelijk Werk Rivierenland van 6 november 2009;
8) brief van maatschappelijk werker van 31 augustus 2012;
9) rapportage psychodiagnostisch capaciteitenonderzoek van 12 juni 2018 over de situatie van referente.
10) brief consultatie en advies Schoolconsulent van 20 mei 2020 over de leerontwikkeling en de werkhouding/concentratie/motivatie van [minderjarige 1] ;
11) een doorverwijzing van de huisarts naar psychotherapie voor [minderjarige 1] van 6 februari 2020;
12) uitdraai whatsapp berichten over de periode van 6 oktober 2019 tot en met 22 oktober 2019.
13) een strandfoto van het gezin;
14) een ongedateerd en niet ingevuld toestemmingsformulier ten behoeve van [minderjarige 2] voor SWV Rivierenland (gedragswetenschappers).
9. Uit het procesdossier blijkt dat eiser voornoemde stukken in een eerdere procedure met zaaknummer UTR 20/5728 heeft overgelegd en dat verweerder zich hierover op het standpunt heeft gesteld dat eiser met die stukken niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden (c) en (d) van het beleid. Dit standpunt heeft verweerder in deze procedure gemotiveerd herhaald.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken uitoefent en dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn minderjarige kinderen dat zij gedwongen zouden zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiser het verblijfsrecht wordt geweigerd. Daarbij heeft verweerder mogen tegenwerpen dat uit de stukken niet blijkt 1) dat eiser tijdens het verblijf van het gezin in Marokko gedurende de kerst- en zomerperiode veel zorgtaken overneemt 2) dat eiser en de kinderen gedurende een langere periode regelmatig contact met elkaar onderhouden of dat eiser opvoedingstaken (op afstand) uitoefent en 3) dat eiser anderszins langdurig contact heeft met de kinderen. De overgelegde whatsapp berichten heeft verweerder hiervoor onvoldoende mogen vinden. Ook heeft verweerder mogen tegenwerpen dat uit de stukken niet blijkt dat eiser belangrijke beslissingen over de kinderen neemt, aangezien er maar één ongedateerd toestemmingsformulier ten behoeve van [minderjarige 2] is overgelegd. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit overige stukken niet valt te herleiden dat de schoolsituatie van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] door de afwezigheid van eiser in Nederland is veroorzaakt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in de stukken alleen wordt vermeld dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] op school onvoldoende presteren, welke problemen zij ondervinden en wat er kan worden gedaan om hen te helpen. Dat er in sommige stukken is vermeld dat de thuissituatie/de situatie omtrent eiser invloed zou kunnen hebben op de achterlopende leerontwikkelingen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] heeft verweerder onvoldoende mogen vinden, omdat dit slechts een aanname is en niet concreet is onderzocht of onderbouwd met objectief verifieerbare stukken. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder rekening heeft gehouden met de belangen van de kinderen. Zoals verweerder ook heeft toegelicht, is aan eiser bij brief van 19 mei 2020 gevraagd om een toelichting op de zorg- en opvoedtaken en zijn zijn antwoorden en de door eiser in dat kader overgelegde stukken in de besluitvorming betrokken.
11. Gelet op het oordeel van de rechtbank over de door eiser aangedragen punten I, II en III, is het bestreden besluit niet onzorgvuldig genomen of ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank overweegt verder dat afgifte van een faciliterend visum plaatsvindt op grond van de Verblijfsrichtlijn of op grond van artikel 20 van het VWEU. Een beoordeling van het recht op bescherming van het gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM en het Handvest valt buiten de reikwijdte van het faciliterend visum. Wat eiser hierover heeft aangevoerd, gaat dus niet op.
12. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder een onzorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt en dat hij in dat kader ten onrechte niet is gehoord.
13. Verweerder heeft afgezien van het horen van eiser/referente, omdat hij meent dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden afgezien van het horen van een belanghebbende indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is sprake indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit.
14. Gelet op de motivering van het primaire besluit, de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang bezien met hetgeen in eerste instantie door eiser is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit en dus dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Verweerder heeft daarom van het horen van eiseres en referent kunnen afzien.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.