ECLI:NL:RBDHA:2021:15587

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/7749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrond beroep tegen terugkeerbesluit met gerechtvaardigde verwachting van verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit dat aan eiseres, een Braziliaanse, was opgelegd. Eiseres had op 20 september 2020 een terugkeerbesluit ontvangen na het overschrijden van de vrije termijn van 90 dagen in Nederland. Eiseres was van mening dat zij in een situatie van overmacht verkeerde, omdat haar terugvlucht naar Brazilië was geannuleerd door de luchtvaartmaatschappij vanwege de coronapandemie. Ze had contact opgenomen met de Nederlandse autoriteiten, die haar hadden verzekerd dat ze zich geen zorgen hoefde te maken over haar verblijf.

De rechtbank oordeelde dat eiseres gerechtvaardigd mocht verwachten dat zij toestemming had om langer in Nederland te blijven, op basis van de uitlatingen van de Nederlandse overheid. Hoewel de Vreemdelingenwet het opleggen van een terugkeerbesluit voorschrijft, prevaleert in dit geval de Europese regelgeving, zoals vastgelegd in de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het terugkeerbesluit en veroordeelde de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.

De uitspraak benadrukt het belang van de belangenafweging en het vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht, vooral in situaties waarin de overheid een rol speelt in de verwachtingen van de betrokkenen. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarder wegende belangen waren die een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel konden blokkeren, en dat eiseres niet verweten kon worden dat zij geen verlenging van de vrije termijn had aangevraagd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7749
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Walther)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B. van Wetering.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres heeft allereerst verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, gelet op de omstandigheden die zijn aangevoerd.
3. Eiseres heeft de Braziliaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1999. Eiseres is het Schengengebied op 15 maart 2020 ingereisd. Eiseres heeft op 20 september 2020 bij een uitreiscontrole op Schiphol een terugkeerbesluit opgelegd gekregen op grond van artikel 62a van de Vreemdelingenwet, met een vertrektermijn van 28 dagen. De reden hiervoor is dat eiseres de zogenoemde vrije termijn van 90 dagen heeft overschreden. Ze is dus langer in Nederland gebleven dan mocht op grond van de vrije termijn
.
4. Eiseres is het niet eens met de uitvaardiging van het terugkeerbesluit. Zij vindt dat sprake was van een situatie van overmacht en heeft daarnaast een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft aangevoerd dat haar oorspronkelijke terugvlucht naar Brazilië was geannuleerd door de luchtvaartmaatschappij vanwege de uitbraak van het coronavirus. Eiseres heeft vervolgens contact opgenomen met de Nederlandse autoriteiten en verweerder dan wel de Koninklijke Marechaussee heeft haar laten weten dat zij zich geen zorgen hoefde te maken en dat geen sprake was van illegaal verblijf. Om die reden heeft zij ook niet gevraagd om verlenging van de vrije termijn. Pas op 20 september 2020 kon zij uiteindelijk terugkeren naar Brazilië. Deze feitelijke gang van zaken is door verweerder ter zitting niet betwist.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Aannemelijk is geworden dat er van de zijde van de Nederlandse overheid uitlatingen zijn gedaan op basis waarvan eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs ervan uit kon en mocht gaan dat zij toestemming tot verblijf had zoals bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. [1] Weliswaar schrijft de Vreemdelingenwet het opleggen van een terugkeerbesluit dwingend voor, maar dit botst in deze omstandigheden met artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. In dat geval heeft de Europese regelgeving voorrang op de nationale wetgeving.
6. In het geval van eiseres was dus sprake van de gerechtvaardigde verwachting dat zij toestemming had om langer in Nederland te blijven. Dat sprake is van een gerechtvaardigde verwachting, betekent niet dat daar altijd aan moet worden voldaan. In het kader van een belangenafweging kunnen zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, daaraan in de weg staan. Dit kan een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel dus blokkeren. In het geval van eiseres is niet gesteld of gebleken dat sprake is van zwaarder wegende belangen. Bovendien weegt in het kader van de belangenafweging in het voordeel van dat eiseres mee dat zij op eigen initiatief contact heeft gezocht met de Nederlandse autoriteiten en - toen dat weer kon - zo snel mogelijk alsnog is teruggekeerd naar Brazilië. Op grond van de voorgaande specifieke feiten en omstandigheden mag niet aan eiseres worden tegengeworpen dat zij niet om verlenging van de vrije termijn heeft gevraagd en had geen terugkeerbesluit mogen worden uitgevaardigd. Het beroep is daarom gegrond.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2021 en zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderddeze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Richtlijn 2008/115/EG