Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft op 12 februari 2019 een aanvraag gedaan voor het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’ bij zijn onderneming [bedrijf] B.V. De onderneming is gespecialiseerd in netwerkoplossingen en IT management en support. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag een ondernemingsplan overgelegd. De Minister van Economische Zaken, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) heeft op 19 november 2019 een advies uitgebracht over eisers onderneming wat betreft het wezenlijk Nederlands economisch belang van vestiging van nieuwe ondernemers. Eiser heeft zijn bezwaar op 1 februari 2020 aangevuld met een addendum op het ondernemingsplan.
2. Verweerder verwijst in het bestreden besluit naar het advies van de RvO, waarin wordt geconcludeerd dat met eisers bedrijf geen wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend. Dit is een deskundigenadvies en het is niet gebleken dat het niet inzichtelijk en concludent is. In het advies staat dat van actieve stappen in de opstart van de beoogde ondernemingsactiviteiten en het opbouwen en hebben van een Nederlands zakelijk netwerk niet is gebleken. Het verstrekte ondernemingsplan is in december 2018 opgesteld door [bureau 1] en refereert daar waar het gaat om de marktanalyse aan gedateerde marktinformatie over 2014-2017. Voor een dynamisch vakgebied als de IT resulteert dit in een beperkte betrouwbaarheid in en mogelijkheden op het verwerven van een marktpositie en tevens in de hiervan afgeleide financiële vertalingen. Een en ander heeft geresulteerd in een lage puntenwaardering.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte baseert op het advies van de RvO. Eiser heeft aangetoond dat hij naar potentiële klanten heeft gezocht. Dit volgt uit het subonderdeel ondernemerschap. Het is verder algemeen bekend dat een persoon die geen ingezetene is in Nederland, geen bankrekening kan openen. Het is niet onrealistisch om aan te nemen dat het bedrag voor investeringen voor de opzet van een BV wordt gebruikt. In het ondernemingsplan is uitgelegd waar het geld in wordt geïnvesteerd. Eiser heeft al het mogelijke gedaan om zijn zaak op te zetten.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Het volgt uit artikel 3.30, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige, kan worden verleend aan de vreemdeling die (onder meer) arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend. De beoordeling van het wezenlijk Nederlands belang geschiedt aan de hand van het bij ministeriële regeling in overeenstemming met het door Onze Minister van Economische Zaken vastgestelde puntenstelsel. In die regeling kunnen ondernemingsactiviteiten worden aangewezen waarmee geen wezenlijk Nederlands belang is gediend.
5. Het volgt uit artikel 3.20a, tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen dat met de arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang is gediend, indien aan de vreemdeling met toepassing van het puntenstelsel, bedoeld in het eerste lid, ten minste 30 punten worden toegekend voor elk van de drie navolgende criteria: diens persoonlijke ervaring, diens ondernemingsplan en diens toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in het advies van de RvO onvoldoende punten toegekend heeft gekregen voor de conclusie dat met de arbeid als zelfstandig een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
7. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)volgt dat een advies van de RvO kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder voor de uitoefening van zijn bevoegdheden. Daartoe dient het advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent te zijn. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder het advies aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies. De rechtbank stelt daarbij voorop dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd. Eiser refereert weliswaar aan stukken van twee externe bureaus ( [bureau 2] en [bureau 1] ), maar het is niet gebleken dat [A] en [B] van [bureau 2] respectievelijk [bureau 1] , daadwerkelijk betrokken zijn geweest bij het opstellen van het ondernemingsplan of het addendum. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat door eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren zijn gebracht voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de adviezen van de RvO. Voorts is niet gebleken dat de adviezen naar inhoud niet inzichtelijk en concludent zijn. Verweerder mocht het advies dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag leggen.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij aan het vereiste van een wezenlijk Nederlands belang voldoet. Nu in de adviezen duidelijk is uiteengezet waarom eiser met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met zijn onderneming een positieve bijdrage levert aan de Nederlandse economie en eiser daar onvoldoende tegen in heeft gebracht, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met de door hem beoogde arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang dient. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij naar potentiële klanten heeft gezocht. Eiser stelt dat dit wel het geval is, maar dit blijkt nergens uit. Eiser heeft verder niet zijn stelling onderbouwd dat verweerder niet goed naar de overgelegde stukken heeft gekeken. Het is niet gebleken dat verweerder de overgelegde stukken onvoldoende bij de beoordeling heeft betrokken. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij over financiële middelen beschikt die hij daadwerkelijk zal inzetten ten behoeve van zijn onderneming. Eisers stelling dat hij de intentie heeft om € 100.000,- te storten in zijn bedrijf is onvoldoende voor een ander oordeel.
9. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen besluiten dat eiser ingevolge genoemde regelgeving niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Gestel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op: