ECLI:NL:RBDHA:2021:15560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/7322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onduidelijke motivering en schending hoorplicht

In deze zaak heeft eiser, een Marokkaanse nationaliteit, op 9 maart 2020 een visum kort verblijf aangevraagd voor een bezoek aan zijn referent in Nederland. De aanvraag werd op 19 maart 2020 door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, met als reden dat het doel en de omstandigheden van het verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 2 september 2020 door verweerder kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 23 februari 2021 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de afwijzingsgrond in het primaire besluit onduidelijk was gemotiveerd. Eiser was niet geïnformeerd over de specifieke redenen voor de afwijzing, waardoor hij niet goed kon begrijpen waartegen hij bezwaar moest maken. De rechtbank oordeelt dat verweerder in dit geval de hoorplicht heeft geschonden door eiser niet te horen over zijn bezwaar.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en heeft het vernietigd. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden en dat de proceskosten worden vergoed. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 18 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7322

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [1996] , van Marokkaanse nationaliteit,eiser,
V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou)

Procesverloop

Eiser heeft op 9 maart 2020 een visum kort verblijf aangevraagd voor verblijf bij [A] (hierna: referent) voor de periode van 5 april 2020 tot en met 12 april 2020.
Bij besluit van 19 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 2 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in het primaire besluit de visumaanvraag afgewezen, omdat het doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. [1] In het bestreden besluit handhaaft verweerder deze afwijzingsgrond. Hij stelt zich daarnaast op het standpunt dat eisers voornemen om Nederland vóór het verstrijken van het visum te verlaten, niet gewaarborgd is. [2] In geschil is of verweerder deze redenen aan het besluit tot afwijzing van de visumaanvraag ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank zal daarbij ook beoordelen of verweerder een gehoor van eiser op zijn bezwaarschrift terecht achterwege heeft gelaten.
Ten aanzien van het doel en omstandigheden van het verblijf
2. In het primaire besluit heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf in Nederland onvoldoende zijn aangetoond. Verweerder heeft deze afwijzingsgrond als volgt gemotiveerd:
’’Het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf zijn onvoldoende aangetoond. Het specifieke doel waarvoor het visum is aangevraagd is reeds vervallen of zal komen te vervallen voordat u in de lidstaat van bestemming zult arriveren. Daar ten tijde van de indiening van de aanvraag evenmin is gebleken van enig ander (subsidiair) verblijfsdoel
- althans hieromtrent zijn geen of onvoldoende stukken ter onderbouwing overgelegd - dient het visum te worden geweigerd.’’
In het bestreden besluit licht verweerder toe dat eiser zijn reisdoel niet heeft aangetoond, omdat hij de gestelde familierelatie met referent niet met objectief verifieerbare documenten heeft onderbouwd. Verder is het onduidelijk waar eiser gaat verblijven, omdat uit het ‘Bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesvertrekking’ niet blijkt dat referent logies aan hem vertrekt en eiser ook geen hotelreservering heeft overgelegd. Tot slot is in bezwaar ook geen nieuwe vliegticketreservering overgelegd, dus het is onduidelijk wanneer eiser dan van plan is om naar Nederland te komen.
3. Eiser voert aan dat de afwijzingsgrond in het primaire besluit onduidelijk is gemotiveerd door verweerder. Gelet daarop wist eiser ook niet waartegen hij nu precies bezwaar moest maken. Eiser heeft de door verweerder gegeven motivering zo begrepen dat zijn visumaanvraag is afgewezen vanwege de door corona geldende reisbeperkingen. Pas bij het bestreden besluit is gebleken dat eiser (volgens verweerder) de gestelde familierelatie met referent onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder handelt onzorgvuldig door eiser hier pas bij het bestreden besluit mee te confronteren zonder hem eerst te hebben gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft pas in het bestreden besluit geconcretiseerd dat de familierelatie tussen eiser en referent, alsmede de verblijfsomstandigheden onvoldoende zijn aangetoond. Tot dan toe was het voor eiser niet duidelijk welke toelichting en onderbouwing van hem werd verwacht om het doel en omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf aannemelijk te maken. De rechtbank ziet niet in hoe eiser uit de door verweerder gegeven motivering in het primaire besluit had moeten begrijpen dat hij de familierelatie met referent onvoldoende had aangetoond. De stelling van verweerder dat dit volgt uit de eerste zin van de motivering, zoals opgenomen in rechtsoverweging 2, volgt de rechtbank niet. Deze zin is namelijk hetzelfde als de in de Visumcode opgenomen afwijzingsgrond in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel ii. De motivering van de afwijzing is niet toegespitst op de situatie van eiser.
5. Verder heeft verweerder ook pas ter zitting opgehelderd hoe de zinsnede ‘
Het specifieke doel waarvoor het visum is aangevraagd is reeds vervallen’moest worden begrepen. Volgens verweerder staat dit los van het feit dat eiser zijn doel en omstandigheden onvoldoende heeft aangetoond en wordt hiermee gedoeld op de sluiting van het luchtruim vanwege corona. Hoewel eiser zich in zijn bezwaarschrift richt op de door corona geldende reisbeperkingen, gaat verweerder hierop in het bestreden besluit niet in. Dit zorgt voor verwarring, omdat (volgens verweerder) corona wel mede een rol heeft gespeeld bij de afwijzing van de visumaanvraag van eiser, maar verweerder in het bestreden besluit niet ingaat op het bezwaar dat eiser op dit punt heeft aangevoerd.
6. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het dossier tot aan het bestreden besluit geen inzicht geeft in de gronden die tot afwijzing van de visumaanvraag hebben geleid. Het was voor eiser daarom onduidelijk waartegen hij zijn bezwaren moest richten. Pas bij het bestreden besluit wordt het voor eiser duidelijk aan de hand van welke stukken hij de familierelatie met referent in de visie van verweerder afdoende kon onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat eiser al bij de aanvraag stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van de familierelatie met referent. Omdat eiser, gelet op de onduidelijke motivering in het primaire besluit, niet had kunnen weten dat deze stukken onvoldoende waren, had het op de weg van verweerder gelegen om eiser hieromtrent te informeren of om hem te horen over de familierelatie.
Hoorplicht
7. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor in 4. tot en met 6. heeft overwogen, komt zij tot het oordeel dat verweerder eiser in bezwaar had moeten horen. Er kon bij het nemen van het bestreden besluit namelijk niet op voorhand worden gesteld dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had. Eiser kon immers niet weten waartegen hij bezwaar moesten maken. Als verweerder eiser in bezwaar gehoord zou hebben, dan had eiser op zijn minst nadere toelichting kunnen geven op zijn familierelatie met referent en de verblijfsomstandigheden van zijn voorgenomen verblijf in Nederland.
Conclusie
8. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake geweest van een kennelijk ongegrond bezwaar. Verweerder heeft er niet van mogen afzien om eiser te horen op zijn bezwaar.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden van eiser komt de rechtbank niet toe. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt. Verder veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep van eiser gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit van 2 september 2020;
-draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- aan hem vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Dit is de afwijzingsgrond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel ii van de Visumcode.
2.Dit is de afwijzingsgrond van artikel 32, eerste lid, onderdeel b van de Visumcode.