ECLI:NL:RBDHA:2021:15558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
NL20.20232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in asielzaak met betrekking tot bestuurlijke dwangsom

Op 3 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom had vastgesteld. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat zij partijen niet heeft uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eiseres had op 26 oktober 2020 een ingebrekestelling verstuurd aan verweerder, omdat deze niet tijdig had beslist op haar aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twee weken waren verstreken zonder dat verweerder de hoogte van de dwangsom had vastgesteld. Verweerder heeft uiteindelijk op 14 januari 2021 een dwangsom van € 1.442,- toegekend.

De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de ingebrekestelling onterecht was, omdat artikel 4:17 van de Awb niet van toepassing is op besluiten die ambtshalve moeten worden genomen. Dit betekent dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van het geschil kennis te nemen. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen en is openbaar gemaakt op 3 februari 2021. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.20232
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. A.M. van Eik), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: F. el Benaissati).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend omdat verweerder niet op tijd de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een
‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Eiseres heeft aan verweerder op 26 oktober 2020 een ingebrekestelling verstuurd, omdat zij niet tijdig na het nemen van een beschikking op de aanvraag van eiseres, de hoogte van de dwangsom hebben vastgesteld (het bestreden besluit). Er zijn sindsdien twee weken verstreken en verweerder heeft de hoogte van de dwangsom nog niet vastgesteld. Bij besluit van 14 januari 2021 heeft verweerder aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- toegekend.
4. In artikel 4:18 van de Awb staat dat een bestuursorgaan, binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was, de hoogte van de dwangsom wordt vastgesteld. Dit betekent dat het bestreden besluit een ambtshalve besluit is. Dit blijkt ook uit de totstandkoming van deze bepaling1.
5. Eiseres heeft tegen het uitblijven van het bestreden besluit een ingebrekestelling ingediend. Dit is mogelijk op grond van artikel 4:17 van de Awb, als het bestuursorgaan niet tijdig een beslissing neemt op een aanvraag. Uit de totstandkoming van artikel 4:17 blijkt dat dit niet ziet op besluiten die ambtshalve moeten worden genomen. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 16 april 20142. In die uitspraak heeft de Afdeling bepaald dat het nemen van een dwangsombesluit geen beschikking op aanvraag is in de zin van artikel 4:17 van de Awb en hierdoor geen dwangsom kan verbeuren als er niet tijdig een dwangsombesluit wordt genomen.
6. Dit betekent dat eiseres de ingebrekestelling van 26 oktober 2020 onterecht aan verweerder heeft gestuurd, omdat artikel 4:17 is uitgesloten. De ingebrekestelling kan niet worden gezien als een aanvraag en de reactie daarop is dus ook geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 17 februari 20163. Op grond van artikel 8:1 in combinatie met artikel 7:1 van de Awb staat alleen beroep open tegen een besluit in de zin van de Awb.
7. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het geschil kennis te nemen.
8. Voor een proceskosten vergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het geschil kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier.
1. Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, blz. 15
2 ECLI:NL:RVS:2014:1290, 16 april 2014
3 ECLI:NL:RVS:2016:409, 17 februari 2016
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
03 februari 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.