ECLI:NL:RBDHA:2021:15556
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel op basis van onvoldoende bewijs van identiteit
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel. Eiser, een Chinese nationaliteit, had op 21 januari 2019 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 16 april 2020 door de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 30 september 2020 kennelijk ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde.
Tijdens de zitting op 23 februari 2021 werd duidelijk dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk kon maken. De rechtbank oordeelde dat eiser geen officiële of indicatieve documenten had overgelegd die zijn identiteit konden bevestigen. Eiser stelde dat hij zijn identiteitsdocument tijdens zijn vlucht uit Tibet was kwijtgeraakt, maar de rechtbank vond deze verklaring niet voldoende onderbouwd. Bovendien was er geen bewijs dat eiser in bewijsnood verkeerde, aangezien hij niet had aangetoond welke stappen hij had ondernomen om zijn identiteit te verifiëren.
De rechtbank concludeerde dat de Staatsecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk had gemaakt, en dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek of het aanbieden van een gehoor op de ambassade. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde het bestreden besluit. Eiser werd in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.