ECLI:NL:RBDHA:2021:15543
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van verzet tegen gegrondverklaring asielaanvraag in overmachtsituatie door coronamaatregelen
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 februari 2021 uitspraak gedaan over het verzet van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van 24 maart 2020, waarin het beroep van de geopposeerde gegrond werd verklaard. De geopposeerde had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De rechtbank had in de eerdere uitspraak vastgesteld dat er een geldige ingebrekestelling was ingediend en dat er geen besluit was genomen door de opposant, waardoor het beroep gegrond werd verklaard zonder zitting te houden, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De opposant stelde verzet in, stellende dat de rechtbank ten onrechte zonder zitting had geoordeeld. Hij verwees naar de noodmaatregelen die door de overheid waren afgekondigd vanwege de coronapandemie, die volgens hem de mogelijkheid om te beslissen ernstig beperkten. De geopposeerde betwistte dit en stelde dat de beslistermijn al was verstreken voordat de coronamaatregelen van kracht werden.
De rechtbank oordeelde dat de opposant gelijk had. De rechtbank had rekening moeten houden met de bijzondere omstandigheden die door de coronamaatregelen waren ontstaan. De rechtbank concludeerde dat de uitspraak van 24 maart 2020 niet juist was, omdat de opposant in de overmachtsperiode van 16 maart tot 16 mei 2020 niet in staat was om te beslissen op de asielaanvraag. Het verzet werd gegrond verklaard, en de eerdere uitspraak verviel. De zaak zal nu verder worden behandeld op een zitting.