Uitspraak
1.ECLI:NL:RBOBR:2020:1652
3.ECLI:NL:RVS:2020:2949
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in het verzet van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van 3 juli 2020. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de geopposeerde gegrond verklaard, omdat de opposant niet tijdig had beslist op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank had toen om proceseconomische redenen het beroep ontvankelijk verklaard, ondanks dat het te vroeg was ingediend. De rechtbank moest nu beoordelen of deze eerdere uitspraak terecht was en of er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak.
De opposant voerde aan dat de rechtbank was uitgegaan van een onjuist feitencomplex en dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling van 2 januari 2020, die ten grondslag lag aan het beroep, prematuur was, omdat de beslistermijn op diezelfde datum afliep. Hierdoor was het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank concludeerde dat er geen nader onderzoek nodig was en dat de uitspraak van 3 juli 2020 verviel. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegewezen, omdat de geopposeerde op 20 februari 2020 een nieuwe ingebrekestelling had ingediend, maar dit had geen invloed op de ontvankelijkheid van het beroep.
De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar gemaakt op 10 maart 2021. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en het beroep van de geopposeerde niet-ontvankelijk verklaard.