ECLI:NL:RBDHA:2021:15542

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
NL20.2832 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over niet-tijdige beslissing op asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in het verzet van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van 3 juli 2020. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de geopposeerde gegrond verklaard, omdat de opposant niet tijdig had beslist op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank had toen om proceseconomische redenen het beroep ontvankelijk verklaard, ondanks dat het te vroeg was ingediend. De rechtbank moest nu beoordelen of deze eerdere uitspraak terecht was en of er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak.

De opposant voerde aan dat de rechtbank was uitgegaan van een onjuist feitencomplex en dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling van 2 januari 2020, die ten grondslag lag aan het beroep, prematuur was, omdat de beslistermijn op diezelfde datum afliep. Hierdoor was het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank concludeerde dat er geen nader onderzoek nodig was en dat de uitspraak van 3 juli 2020 verviel. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegewezen, omdat de geopposeerde op 20 februari 2020 een nieuwe ingebrekestelling had ingediend, maar dit had geen invloed op de ontvankelijkheid van het beroep.

De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar gemaakt op 10 maart 2021. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en het beroep van de geopposeerde niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

uitspraak op verzet
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.2832-V
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, opposant (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins),
en
[geopposeerde], gëopposeerde (gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
Procesverloop
Geöpposeerde heeft beroep ingediend omdat opposant niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij uitspraak van 3 juli 2020 heeft de rechtbank onder meer dat beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021 door middel van een spraak- en videoverbinding via Skype. De gemachtigde van opposant is verschenen ter zitting. Geopposeerde en haar gemachtigde zijn niet verschenen ter zitting.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 3 juli 2020 het beroep gegrond verklaard, omdat opposant niet op tijd was met het beslissen op de aanvraag van geopposeerde. De rechtbank was van oordeel dat het beroep te vroeg was ingediend, maar heeft om proceseconomische redenen dit beroep alsnog ontvankelijk verklaard. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was. De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 3 juli 2020 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 3 juli 2020 niet juist. De opposant voert als eerste aan dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuist feitencomplex. De rechtbank stelt in rechtsoverweging 3 van de uitspraak van 3 juli 2020 dat het beroep te vroeg is ingediend. Uit de processtukken blijkt niet dat het beroep te vroeg is ingediend, maar de ingebrekestelling. Vervolgens stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast. Daarbij gebruikt zij als ingangsdatum 20 januari 2020. De ingebrekestelling dateert van 2 januari 2020, dat zou volgens verweerder betekenen dat de twee weken termijn zou beginnen op 3 januari 2020 en zou aflopen op 16 januari 2020. Verweerder zou dan vanaf 17 januari 2020 een dwangsom verbeuren. Opposant is van mening dat de rechtbank niet heeft herkend dat de ingebrekestelling is ontvangen op 2 januari 2020 terwijl de beslistermijn pas afloopt op 4 januari 2020.
Verder voert opposant aan dat de rechtbank op de hoogte had kunnen zijn van het feit van algemene bekendheid dat opposant in erge mate beperkt werd om op korte termijn een beslissing te nemen. Door de afgekondigde maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus kon opposant vanaf 16 maart 2020 geen identificatie, registratie en gehoren met asielzoekers afnemen. Opposant en de advocaten van de vreemdelingen worden hierdoor geraakt. De termijn genoemd in de uitspraak van 3 juli 2020 kan door de maatregelen dan ook niet worden gehaald. Dit had door opposant in een aanvullend verweerschrift verduidelijkt kunnen worden. Dat opposant niet uit eigen beweging een aanvullend verweerschrift heeft ingediend kan volgens hem niet betekenen dat het beroep kennelijk gegrond verklaard had moeten worden. Opposant verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats te ’s-Hertogenbosch met zaaknummer NL19.25150-V waarin het verzet gegrond is verklaard1. Mede gelet hierop is opposant van mening dat het verzet gegrond verklaard dient te worden.
4. Op 14 februari 2021 heeft geopposeerde het volgende aangevoerd. De beslistermijn is door opposant op ernstige wijze geschonden. Hierdoor is het redelijk dat, omdat er nog steeds geen besluit is, het beroep alsnog ontvankelijk verklaard moet worden. Geopposeerde verblijft al geruime tijd in een asielzoekerscentrum en dit is geen plek waar iemand lang moet verblijven. Dit heeft geopposeerde ook veel psychische schade opgeleverd. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur brengen met zich mee, dat mocht er sprake zijn van een te vroeg ingediende ingebrekestelling, dat het beroep alsnog gegrond verklaard moet worden. Ook is geopposeerde van mening dat er geen sprake is van een ingebrekestelling die prematuur is ingediend. Geopposseerde heeft op 2 juli 2019 haar wens geuit om een asielvergunning aan te vragen. Volgens het arrest van het Hof van Justitie van 26 juli 2019 is het niet benodigd om daadwerkelijk een document in te vullen, maar voor de aanvang van een beslistermijn is het enkel benodigd dat het voor de autoriteiten duidelijk is dat een vreemdeling asiel aanvraagt.2

1.ECLI:NL:RBOBR:2020:1652

2 Hof van Justitie, 26 juli 2019, ECLI:EU:C:2017:587
Geopposeerde heeft op 20 februari 2020 een nieuwe ingebrekestelling verstuurd. Vervolgens heeft zij opnieuw een beroep tegen het niet tijdig beslissen ingediend. Geopposeerde is van mening dat dit verzet moet worden samengevoegd met dat beroep, omdat er nog steeds geen besluit is genomen. Tot slot voert geopposeerde aan dat er geen sprake was van overmacht op de datum van de uitspraak. Geopposeerde verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 16 december 20203. In die uitspraak is er bepaald dat er alleen tussen 16 maart 2020 en 16 mei 2020 sprake is van overmacht door de maatregelen van het coronavirus. Omdat de uitspraak van de rechtbank dateert van 3 juli 2020 komt aan deze overmachtssituatie geen belang meer toe.
5. De rechtbank zal eerst ingaan op de grond die ziet op de ingebrekestelling. De ingebrekestelling die ten grondslag ligt aan dit beroep is ingediend op 2 januari 2020. Dat geopposeerde nogmaals een ingebrekestelling heeft ingediend op 20 februari 2020 doet niks af aan de ontvankelijkheid van dit beroep. Daarbij merkt de rechtbank op dat opposant nogmaals een beroep niet tijdig heeft ingediend na het verstrijken van de twee weken termijn van de ingebrekestelling van 20 februari 2020. Het verzet ziet alleen op de uitspraak van 3 juli 2020 van de rechtbank en daaraan ligt de ingebrekestelling van
2 januari 2020 ten grondslag. De rechtbank zal daarom de ingebrekestelling van 20 februari 2020 buiten beschouwing laten.
De rechtbank ziet in het dossier dat de wens om een asiel te verkrijgen in Nederland tot stand is gekomen door de loopbrief van 2 juli 2019. Op grond van het bepaalde in de uitspraak van het Hof van Justitie en op het bepaalde uit de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013 is dit de datum waarop de beslistermijn is begonnen4. Dit betekent dat de beslistermijn op 2 januari 2020 is afgelopen. De ingebrekestelling die ten grondslag ligt aan dit beroep is ingediend op 2 januari 2020, op dezelfde datum van het aflopen van de beslistermijn. De beslistermijn was op dat moment dus nog niet overschreden. Dat betekent dat geopposeerde zijn ingebrekestelling te vroeg heeft ingediend. Daarmee is niet voldaan aan de wettelijke bepalingen om beroep in te stellen bij de rechtbank voor het niet tijdig beslissen. (Artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb). De rechtbank heeft in haar uitspraak van 3 juli 2020 dit niet erkend.
6. Dit betekent dat opposant hierover gelijk heeft. Het verzet is dus gegrond en de uitspraak van 3 juli 2020 vervalt (artikel 8:55, lid 9, Awb). De rechtbank oordeelt dat er geen nader onderzoek nodig is, maar dat er ook direct uitspraak kan worden gedaan over het beroep (artikel 8:55, lid 10, Awb).
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van geopposseerde niet-ontvankelijk is. De beslistermijn liep af op 2 januari 2020 dezelfde datum waarop de ingebrekestelling is ingediend. De ingebrekestelling van 2 januari 2020 is prematuur en daarmee kan geen ontvankelijk beroep tegen het niet tijdig beslissen worden ingediend.
8. Nu het beroep niet-ontvankelijk is verklaard komt de rechtbank aan een overige beoordeling van de verzetsgronden niet toe.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

3.ECLI:NL:RVS:2020:2949

4 ECLI:NL:RVS:2013:2079 r.o. 4.3 & 4.4
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
10 maart 2021
Documentcode: [documentcode]
Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.