ECLI:NL:RBDHA:2021:15530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
NL21.2285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en verbod op refoulement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een staatloze Bidoen uit Koeweit, had een asielaanvraag ingediend die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling werd genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, aangezien eiser daar eerder een asielaanvraag had ingediend. De Duitse autoriteiten hadden ingestemd met deze verantwoordelijkheid, wat werd aangeduid als een claimakkoord.

Eiser was het niet eens met de beslissing van verweerder en voerde aan dat de Duitse asielprocedure tekortkomingen vertoonde. Hij stelde dat hij in Nederland een asielvergunning zou moeten krijgen vanwege zijn staatloosheid en de verschillen in toelatingsmogelijkheden tussen Nederland en Duitsland. Eiser had echter niet voldoende bewijs geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om aan te tonen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing was in zijn geval, wat hij niet had gedaan.

De rechtbank concludeerde dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk was. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat Duitsland het verbod op refoulement zou schenden en dat eiser niet had aangetoond dat hij in Duitsland niet de kans zou krijgen om zijn zaak aan te vechten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.2285
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

In het besluit van 15 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.2286, plaatsgevonden op
2 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
Z. Rashid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser daar eerder een asielaanvraag heeft ingediend. De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid (claimakkoord).
2. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert aan dat de Duitse asielprocedure aan het systeem gerelateerde tekortkomingen kent. Eiser komt uit Koeweit, is Bidoen en daarmee staatloos. Volgens eiser zou hij hierom in Nederland een asielvergunning krijgen. Ter onderbouwing verwijst hij naar een geboorteakte, inentingsbewijs en een vertaling van de huwelijksakte van zijn ouders. De Duitse autoriteiten hebben zijn aanvraag echter afgewezen. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte voorbijgaat aan zijn staatloosheid en het verschil in toelatingsmogelijkheden tussen Nederland en Duitsland. Volgens eiser moet verweerder zijn asielverzoek in behandeling nemen. Daar merkt eiser bij op dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om het verschil in toelatingsmogelijkheden in
Duitsland en Nederland te onderbouwen. Eisers gemachtigde beschikte op het moment van het indienen van de zienswijze niet over het volledige dossier. Daarom heeft hij in de zienswijze verzocht om de ontbrekende stukken én de mogelijkheid om een nadere reactie in te dienen. Er zijn door verweerder nadere stukken verstrekt, maar er is geen reactiemogelijkheid gegeven. Volgens eiser heeft verweerder hiermee onzorgvuldig gehandeld en is het besluit prematuur genomen. Verder voert eiser aan dat Duitsland zich schuldig maakt een refoulement. Als hij moet terugkeren naar Duitsland zal hij worden teruggestuurd naar Koeweit, waar hij zijn leven niet zeker is.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van Duitsland heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eiser is hier niet in geslaagd.
4.1.
Eiser stelt dat er voor Bidoen uit Koeweit een verschil is tussen toelatingsmogelijkheden in Nederland en Duitsland. Hij heeft deze stelling niet onderbouwd. Wat hier ook van zij, het antwoord op die stelling doet er in feite niet toe. Het klopt dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit heeft vermeld dat uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat hij de Koeweitse nationaliteit heeft. De nationaliteit van eiser is echter voor de vaststelling van de lidstaat, die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, niet relevant. Zijn nationaliteit maakt de vaststelling van Duitsland als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat eiser in beginsel kan worden overgedragen. Daar komt bij dat het aan eiser is om in Duitsland aannemelijk te maken dat hij als Bidoen niet terug kan naar Koeweit, omdat voor hem een gevaar voor vervolging of een onmenselijke behandeling bestaat. Het is niet aannemelijk dat de Duitse autoriteiten hem niet in staat stellen dit aannemelijk te maken. Als eisers asielaanvraag in Duitsland wordt afgewezen en eiser van mening is dat dit vanwege zijn afkomst onterecht is, ligt het op zijn om dit aan te vechten. Zo nodig bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.2.
Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland het verbod op refoulement zal schenden. Eiser heeft niet onderbouwd dat de Duitse autoriteiten voorbijgaan aan zijn gestelde afkomst en dat zij dit niet toetsen in het licht van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Vluchtelingenverdrag. Daar komt bij dat de Duitse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen. Het is niet gebleken dat zij dit niet zorgvuldig en in overeenstemming met de internationale verplichtingen zullen afhandelen. Het is daarmee niet gebleken dat Duitsland eiser in strijd met het verbod op refoulement zal uitzetten naar Koeweit.
4.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door eiser na het indienen van de zienswijze geen nadere reactiemogelijkheid te geven. Eiser is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Daarvoor is relevant dat eiser nader wilde reageren op het verschil tussen toelatingsmogelijkheden in Nederland en Duitsland. In beroep heeft hij dat kunnen doen, maar gelet op het voorgaande kan dit hem niet baten.
5. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk is. Daarbij heeft
verweerder uit mogen gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In wat eiser heeft aangevoerd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag alsnog in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
05 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.J. Catsburg S. Westerhof
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.