ECLI:NL:RBDHA:2021:15518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
NL21.259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en vervolgberoep ongegrond in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit claimt. Eiser is op 13 november 2020 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is, omdat hij al sinds zijn negende in Nederland woont en er geen medewerking van de Marokkaanse autoriteiten is. Hij stelt dat de coronamaatregelen de uitzetting bemoeilijken en dat er geen nieuwe aanvraag voor een laissez passer nodig zou zijn, aangezien zijn identiteit al in 2018 bevestigd is. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, stelt echter dat het voortduren van de maatregel rechtmatig is en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen.

De rechtbank overweegt dat de belangen van verweerder bij voortduring van de bewaring zwaarder wegen dan die van eiser, vooral gezien het risico op onttrekking. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten en dat eiser niet actief meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.259
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.P.W. Temminck Tuinstra), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: L. Verhaegh).

Procesverloop

Verweerder heeft op 13 november 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1989].
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 27 november 2020 (in de zaak NL20.19759) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die
uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. Eiser is van mening dat de afgifte van een laissez passer (lp) in zijn geval niet bepaald voor de hand ligt. Eiser voert daarover aan dat hij al vanaf zijn negende levensjaar in Nederland is opgegroeid en omdat hij criminele antecedenten heeft. Eiser heeft geprobeerd om contact op te nemen met het consulaat, maar zij nemen de telefoon niet op. Eiser heeft aldus een actief meewerkende houding. Eisers broer heeft vernomen dat er feitelijk niet meegewerkt wordt door de Marokkaanse autoriteiten aan uitzettingen, vanwege de beperkingen die de coronapandemie met zich brengt. Het is volstrekt onduidelijk wanneer de beperkingen weer ruimte zullen geven aan de mogelijkheden voor gedwongen vertrek. Het is in elk geval zeker dat dit niet op korte termijn weer zal kunnen worden hervat, gezien de algehele stand van zaken van het virus tot nu toe. Eiser voert ook aan dat er volgens de inhoud van de voortgangsrapportage geen nieuwe lp aanvraag nodig zou zijn, nu de nationaliteit en identiteit van eiser kennelijk al bevestigd zijn in december 2018, inmiddels twee jaren geleden. Dat er officiële rappels zijn geweest blijkt volgens eiser niet uit het dossier.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. De stelling van eiser dat aan hem geen lp verstrekt zal worden omdat hij in Nederland is opgegroeid en criminele antecedenten heeft wordt niet gevolgd voor verweerder. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten aan eiser een lp hebben geweigerd of zullen weigeren. Daartoe overlegt eiser geen enkel concreet en verifieerbaar bewijs. Voorts kan eisers stelling dat hij medewerking verleent niet gevolgd worden.
6. Hoewel eiser stelt dat hij contact heeft opgenomen met de Marokkaanse autoriteiten is deze stelling op geen enkele wijze nader onderbouwd. Dit geldt evenzeer voor de stelling dat eisers broer het consulaat bezocht zou hebben. Het gedrag van eiser getuigt evenmin van een meewerkende houding. Zo heeft eiser geweigerd deel te nemen aan het vertrekgesprek van 8 januari jongstleden. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de Marokkaanse consul het dossier heeft voorgelegd aan de autoriteiten in Rabat en in afwachting is van toestemming om een lp te verstrekken. Eveneens blijkt dat de Dienst Internationale Aangelegenheden (DIA) van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) regelmatig contact onderhoudt met de Marokkaanse consul en informeert naar de voortgang. De stelling van eiser dat er geen officiële rappels zijn geweest treft geen doel. Uit de voorgangsrapportage blijkt immers voldoende duidelijk dat verweerder op dossierniveau rappelleert.
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting uit Nederland. Uit de beschikbare stukken blijkt dat het onderzoek omtrent de lp-aanvraag van eiser nog loopt. Door de DIA wordt regelmatig contact opgenomen met het Marokkaanse consul om te informeren naar de stand van zaken. Zij zijn nog in afwachting van een bericht van de autoriteiten in Marokko. De rechtbank overweegt dat verweerder afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank volgt eisers stelling niet dat de het consulaat niet zal mee werken vanwege de coronapandemie. De Marokkaanse autoriteiten hebben niet te kennen gegeven dat zij niet zullen meewerken en
dat zij op voorhand geen lp aan eiser zullen afgeven. De rechtbank ziet in wat thans door eiser is aangevoerd geen aanleiding om aan de welwillendheid van Marokkaanse autoriteiten te twijfelen. Daarnaast voert verweerder regelmatig vertrekgesprekken met eiser, laatstelijk op 17 december 2020. De rechtbank overweegt voorts dat het primair aan eiser is om zijn papieren te verkrijgen en dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Niet is gebleken dat eiser actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. Eisers beroepsgronden slagen daarom niet.
8. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat eiser een groter belang heeft om nu thuis bij zijn ouders te zijn en de verdere ontwikkelingen af te wachten, waar hij hen ook kan verzorgen en het huishouden kan doen en daar beschikbaar kan blijven voor uitsluitsel van de autoriteiten over het al dan niet afgeven van een lp. Ook blijkt uit de voortgangsrapportage dat de al eerder aangevoerde grond dat niet getwijfeld wordt aan zijn identiteit en nationaliteit maakt dat het niet meewerken aan het vaststellen ten onrechte aan de maatregel ten grondslag ligt. Die is al in 2018 bevestigd. Eiser is bereid mee te werken aan een meldplicht na invrijheidstelling.
9. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat het risico op onttrekking aanwezig. Dit risico is ook bevestigd door de rechtbank en de Afdeling Bestuursrechtspraak. Eiser is reeds geruime tijd op de hoogte van zijn vertrekplicht en heeft hieraan niet voldaan.
10. Voor de beroepsgrond over het opleggen van een lichter middel verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 27 november 2020 (in de zaak NL20.19759), rechtsoverweging 10. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
11. Eiser voert vervolgens aan dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Eiser voert daarover aan dat er reeds jarenlang een lp-aanvraag lopende is. Ook blijven de corona maatregelen het verblijf in het detentiecentrum extra zwaar maken en inmiddels wordt ook steeds meer duidelijk dat ook in detentie gedetineerden gemakkelijker dan gedacht aan het virus worden blootgesteld. Dat is extra zorgelijk gezien de steeds meer besmettelijke vormen die het aanneemt.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de huidige coronapandemie naar het oordeel van verweerder thans niet kan leiden tot de conclusie dat de belangenafweging in het voordeel van eiser uit dient te vallen. Daarnaast worden ook in het huis van bewaring de voorzorgsmaatregelen met betrekking tot corona in acht genomen teneinde verspreiding van het virus te voorkomen.
13. Voor zover eiser betoogt dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, faalt dit betoog. Naar vaste jurisprudentie komt gedurende de eerste zes maanden van de bewaring in beginsel meer gewicht toe aan de belangen van verweerder bij voortduring van de bewaring dan aan de belangen van eiser bij invrijheidstelling. Niettemin kunnen bijzondere omstandigheden ertoe leiden dat aan de belangen van eiser, ook al is de zesmaandentermijn nog niet verstreken, een groter gewicht toekomst dan aan de belangen van verweerder. De onzekerheid omtrent de situatie rond het coronavirus maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de belangenafweging in het voordeel van eiser uitvalt. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van N.J.R. Kalaykhan, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
20 januari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.A. Schuman N.J.R. Kalaykhan
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.