ECLI:NL:RBDHA:2021:15515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2021
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
AWB-21_7933
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met subsidieverlening aan derde-partij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, Haaglanden Beweegt B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij aan een derde-partij een subsidie van maximaal € 1.440.000,00 is verleend voor de aanstelling en begeleiding van combinatiefunctionarissen sport voor het jaar 2022. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij zich niet als belanghebbende kan laten aanmerken bij de subsidieverlening aan de derde-partij.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 30 december 2021, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R.J. Donkersloot. De verweerder was niet aanwezig, maar de derde-partij was vertegenwoordigd door mr. L. van Schie-Kooman. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de beoordeling van de aanvragen voor subsidie aan de hand van de criteria in de Subsidieregeling combinatiefunctionarissen sport Den Haag 2021 heeft geleid tot een loting, waarbij de derde-partij de subsidie heeft ontvangen en verzoekster is afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekster niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat haar belang niet rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Dit betekent dat het bezwaar van verzoekster naar alle waarschijnlijkheid niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7933

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 december 2021 in de zaak tussen

Haaglanden Beweegt B.V., te Delft, verzoekster

(gemachtigde: mr. R.J. Donkersloot),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.

Als derde-partij neemt aan het geding deel
: Stichting Werkgever Sportclubs Den Haag, te Den Haag.
(gemachtigde: mr. L. van Schie-Kooman).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2021 heeft verweerder aan derde-partij in het kader van de Subsidieregeling combinatiefunctionarissen sport Den Haag 2021 een subsidie verleend van maximaal € 1.440.000,00 voor de activiteit het aanstellen en begeleiden van combinatiefunctionarissen sport voor het jaar 2022.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Namens verzoekster waren aanwezig [A] en [B] , bijgestaan door mr. R.J. Donkersloot. Verweerder heeft laten weten niet bij de zitting aanwezig te zijn. Namens derde-partij was aanwezig [C] , bijgestaan door
mr. L. van Schie-Kooman.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Derde-partij heeft net als verzoekster een aanvraag ingediend op grond van de Subsidieregeling combinatiefunctionarissen sport Den Haag 2021. Het betreft een aanvraag in categorie B waarbij derde-partij een bedrag aanvraagt van € 1.440.000,00. Het subsidieplafond voor de aanvragen in deze categorie bedraagt € 1.440.000,00. Omdat honorering van beide aanvragen zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond zijn de aanvragen beoordeeld aan de hand van de criteria, vastgelegd in artikel 1:10 van de Subsidieregeling. Deze beoordeling heeft geleid tot een gelijk aantal punten waarop, in overeenstemming met artikel 1:10, vierde lid, van de Subsidieregeling is overgegaan tot een loting. Door middel van de loting staat derde-partij op plaats 1 en verzoekster op plaats 2. Op grond van deze loting is aan derde-partij een subsidie verstrekt van € 1.440.000,00.
Omdat daarmee het subsidieplafond is bereikt, is de aanvraag van verzoekster afgewezen.
Wat vinden partijen?
3. Een voorlopige voorziening is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening speelt de spoedeisendheid daarom een belangrijke rol. Verzoekers moeten goede redenen hebben die maken dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht.
4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster geen belanghebbende is bij de subsidieverlening aan derde-partij. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2258. De derde partij onderschrijft het standpunt van verweerder.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster niet als belanghebbende bij het besluit kan worden aangemerkt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2015 overweegt de voorzieningenrechter dat voor het bestrijden van de beoordeling van een aanvraag die hoger in de rangorde is geëindigd, het niet noodzakelijk is dat tegen het besluit op die aanvraag rechtsmiddelen worden aangewend. Daarbij is van belang dat ingevolge artikel 3:46 van de Awb het besluit waarbij de eigen aanvraag is afgewezen dient te berusten op een deugdelijke motivering. Dit houdt in dat, naast inzicht in de beoordeling van de eigen aanvraag, tevens inzicht moet worden verschaft in de totstandkoming van de rangschikking van de aanvragen. Omdat de rangorde mede wordt bepaald door de beoordeling van andere aanvragen, betekent dit dat de motivering van de afwijzing van de eigen aanvraag ook inzicht moet verschaffen in de beoordelingen van de aanvragen die hoger in de rangorde zijn geëindigd. Het vorenstaande brengt met zich dat in een procedure tegen de afwijzing van de eigen aanvraag ook de beoordeling van hoger geëindigde aanvragen aan de orde kan worden gesteld. Vaststaat dat verzoekster tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van haar subsidieaanvraag.
7. Van belang is verder dat uit artikel 4:25, derde lid, van de Awb, volgt dat de overschrijding van een bij of krachtens wettelijk voorschrift vastgesteld subsidieplafond is toegestaan indien in bezwaar of beroep of ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak omtrent de verstrekking wordt beslist, tenzij de verplichte weigering van het tweede lid ook gold op het tijdstip waarop de beslissing in eerste aanleg had moeten worden genomen. Een redelijke uitleg van deze bepalingen brengt met zich dat aan degene die bezwaar maakt of beroep instelt tegen een besluit waarbij de eigen aanvraag is afgewezen wegens het bereiken van het subsidieplafond, evenmin wordt tegengeworpen dat de besluiten tot subsidieverlening aan anderen die ertoe hebben geleid dat het subsidieplafond was bereikt op het tijdstip waarop de beslissing in eerste aanleg werd genomen, in rechte onaantastbaar zijn geworden.
8. Gelet hierop is het belang dat verzoekster heeft bij een wijziging van de rangorde en derhalve het toekennen van bepaalde scores aan de aanvragen van derde-partij niet rechtstreeks betrokken bij dit besluit waarbij aan derde-partij subsidie is verleend, zodat zij niet als belanghebbende bij dit besluit kan worden aangemerkt. Een andere opvatting zou ook uit een oogpunt van rechtszekerheid voor derde-partij niet wenselijk zijn, aangezien zij dan lang in onzekerheid zouden verkeren over de rechtmatigheid van de aan haar verleende subsidie, terwijl het bezwaar en beroep van verzoekster er niet op gericht is om derde-partij haar subsidie te ontnemen.

Conclusie

9. Dit betekent dat het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 19 november 2021, waarbij de aanvraag van derde-partij is gehonoreerd naar alle waarschijnlijkheid niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
10. Het ter zitting gedane verzoek van verzoekster om in het geval na bezwaar de subsidieaanvraag op enig moment alsnog wordt toegekend te bepalen dat verweerder daarop aansluitend de subsidie direct ook volledig uitbetaald gaat de grenzen van dit rechtsgeschil te buiten en behoeft geen bespreking.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2021.
griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.