ECLI:NL:RBDHA:2021:15499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
AWB 21/6752
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan België

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 november 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een vreemdeling, aangeduid als verzoeker, die een verblijfsvergunning had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze procedure. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen omdat er geen sprake was van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitzetting naar Afghanistan, waar de verzoeker oorspronkelijk vandaan komt, op dat moment niet aan de orde was. In plaats daarvan stond er een overdracht aan de Belgische autoriteiten gepland in het kader van de Dublinverordening, die bepaalt welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag.

De verzoeker had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, die was afgewezen, en had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van de verzoeker om de behandeling van zijn beroep in Nederland af te wachten niet zwaarder wogen dan de belangen van de verweerder om de verzoeker over te dragen aan België. De rechtbank had eerder geoordeeld dat België verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van de verzoeker, en de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen onomkeerbare situatie zou ontstaan door de overdracht aan België.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6752
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 november 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. van Werven),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J. Kaspers).

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, afgewezen en een licht inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 28 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning ongegrond verklaard, het bezwaar tegen de uitvaardiging van het inreisverbod gegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van de proceskosten gedeeltelijk toegewezen.
Verzoeker heeft op 31 maart 2021 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat behandeld wordt onder het zaaknummer AWB 21/1996. Verder heeft hij op 19 november 2021 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 23 november 2021 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb [1] in samenhang met artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting.
2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken, nu verweerder aan verzoeker kenbaar heeft gemaakt dat hij op 24 november 2021 om 11.00 uur zal worden overgedragen aan de autoriteiten van België in het kader van de Dublinverordening.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoeker heeft de onderhavige reguliere aanvraag op 20 mei 2020 ingediend. Op 15 december 2020 heeft verzoeker in België asiel gevraagd. Verzoeker is vervolgens teruggekeerd naar Nederland en heeft hier op 22 mei 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 26 augustus 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling van verzoekers aanvraag. De rechtbank Den Haag heeft het hiertegen ingediende beroep bij uitspraak van 17 september 2021 kennelijk ongegrond verklaard. Het hiertegen ingediende verzet is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 november 2021 ongegrond verklaard.
4. Verzoeker voert aan dat hij geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland en Nederland per ommegaande moet verlaten. Hij mag het beroep gericht tegen het betreden besluit en ook de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland afwachten. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat zijn belang om de behandeling van het beroep in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij afwijzing van de voorlopige voorziening. Verzoeker is van mening dat zijn beroep een redelijke kans van slagen heeft en verwijst hiervoor naar de gronden van beroep, die hij bij de rechtbank heeft ingediend.
5. Verweerder handhaaft, ook gelet op de gronden van beroep, het standpunt dat is ingenomen in het bestreden besluit. Verder wijst verweerder erop dat van uitzetting naar Afghanistan geen sprake is. Het gaat erom dat verzoeker asiel heeft gevraagd in België. De rechtbank heeft buiten zitting en in verzet geoordeeld dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de opvolgende asielaanvraag die verzoeker in Nederland heeft ingediend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker geen belang heeft bij het verzoek om toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat verzoeker niet zal worden uitgezet naar Afghanistan maar zal worden overgedragen aan België. Tegen de feitelijke overdracht aan België en de wijze waarop verweerder van zijn bevoegdheid tot overdracht gebruik heeft gemaakt, heeft verzoeker geen gronden gericht.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van de Awb alleen een voorlopige voorziening wordt getroffen als onverwijlde spoed dat vereist. Van onverwijlde spoed bij het treffen van de door verzoeker gevraagde voorlopige voorziening is, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, op dit moment geen sprake. De uitzetting van verzoeker naar zijn land van herkomst, namelijk Afghanistan, is (nog) niet aan de orde. Er is alleen een overdracht van verzoeker aan België in het kader van de Dublinverordening gepland op 24 november 2021. De rechtbank Den Haag heeft in beroep geoordeeld dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van verzoekers asielaanvraag. De verzetrechter heeft het oordeel van de rechtbank in stand gelaten. Dit betekent dat de rechtbank onherroepelijk heeft geoordeeld dat verzoeker aan België kan worden overgedragen. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat de overdracht van verzoeker aan België niet zal leiden tot indirect refoulement.
7. De voorzieningenrechter ziet niet in dat de belangen van verzoeker om de behandeling van zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid in Nederland af te wachten zwaarder wegen dan de belangen van verweerder om verzoeker overeenkomstig de Dublinverordening over te dragen aan het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Nu verzoeker niet wordt uitgezet naar Afghanistan, dreigt er voor hem ook geen onomkeerbare situatie. Bovendien heeft verzoeker de mogelijkheid om de rechtbank te verzoeken om digitaal vanuit België deel te nemen aan de zitting waarop zijn beroep wordt behandeld. Verzoeker heeft niet gesteld of anderszins aannemelijk gemaakt dat van belang is dat hij fysiek bij deze zitting aanwezig is.
8. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. Het dictum is al op 23 november 2021 aan partijen medegedeeld.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.