ECLI:NL:RBDHA:2021:15499
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan België
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 november 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een vreemdeling, aangeduid als verzoeker, die een verblijfsvergunning had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze procedure. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen omdat er geen sprake was van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitzetting naar Afghanistan, waar de verzoeker oorspronkelijk vandaan komt, op dat moment niet aan de orde was. In plaats daarvan stond er een overdracht aan de Belgische autoriteiten gepland in het kader van de Dublinverordening, die bepaalt welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag.
De verzoeker had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, die was afgewezen, en had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van de verzoeker om de behandeling van zijn beroep in Nederland af te wachten niet zwaarder wogen dan de belangen van de verweerder om de verzoeker over te dragen aan België. De rechtbank had eerder geoordeeld dat België verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van de verzoeker, en de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen onomkeerbare situatie zou ontstaan door de overdracht aan België.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht.