ECLI:NL:RBDHA:2021:15494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
AWB 20/5895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis op basis van onvoldoende bewijs van identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres, een Eritrese vrouw, voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'nareis'. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had eerder, op 29 november 2019, geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen bewijsnood was aangenomen met betrekking tot het ontbreken van een identiteitsdocument. Na deze uitspraak heeft de staatssecretaris opnieuw op het bezwaar beslist, maar dit werd wederom ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 10 november 2021 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres verblijf wenst bij haar echtgenoot, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de overgelegde documenten, waaronder een kerkelijke huwelijksakte, beoordeeld en geconcludeerd dat deze documenten niet authentiek zijn. Eiseres heeft geen ander bewijs kunnen overleggen om haar identiteit aan te tonen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan door een schriftelijke hoorzitting aan te bieden, ondanks dat eiseres niet beschikbaar was voor nader onderzoek. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat de identiteit van eiseres niet is aangetoond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5895
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

geboren op [geboortedatum 1] en met de Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.L. van Riel, advocaat te Alkmaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Verweij, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “nareis” afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. Dat beroep is door deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 29 november 2019 gegrond verklaard. [1]
Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 25 juni 2020 (het bestreden besluit) opnieuw op het bezwaar beslist. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 27 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De heer [referent] (referent) is verschenen, bijgestaan door een tolk, [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres wenst verblijf bij haar gestelde echtgenoot, [referent] (referent). Referent is geboren op [geboortedatum 2] en is op 19 november 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 15 december 2015 heeft referent de onderhavige aanvraag ingediend.

Procedureverloop

2. In de uitspraak van 29 november 2019 heeft deze rechtbank en zittingsplaats, samengevat, geoordeeld dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom geen bewijsnood is aangenomen ten aanzien van het ontbreken van het identiteitsdocument. Verder had verweerder volgens de rechtbank de overgelegde huwelijksakte en het schoolrapport moeten onderzoeken in het licht van de samenwerkingsverplichting die volgt uit arrest E. [2]
2.1
Na deze uitspraak heeft eiseres te kennen gegeven dat het schoolrapport niet meer beschikbaar is. Verweerder heeft nader onderzoek gedaan naar de overgelegde kerkelijke huwelijksakte. Verweerder heeft daarna aan eiseres en referent laten weten dat een hoorzitting gewenst was, maar dat dit vanwege de corona-maatregelen fysiek niet mogelijk was. Referent en eiseres zijn akkoord gegaan met het schriftelijk voorleggen van de vragen door verweerder. Op 11 mei 2020 heeft verweerder daarom een vragenlijst aan referent gestuurd. Referent heeft hier bij brief van 8 en 9 juni 2020 op gereageerd. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij sinds maart 2020 geen contact meer heeft met eiseres. Verweerder heeft naar aanleiding van deze uitspraak een nieuw besluit genomen, het bestreden besluit. Ter zitting heeft referent te kennen gegeven dat hij sinds een kort contact in oktober 2020 geen contact meer met eiseres heeft.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft bewijsnood aangenomen ten aanzien van het ontbreken van een officieel identiteitsdocument. De door eiseres overgelegde kerkelijke huwelijksakte is als indicatief document door verweerder bij de beoordeling betrokken. Deze kerkelijke huwelijksakte is door Bureau Documenten onderzocht. Geconcludeerd is dat dit document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. Eiseres en referent zijn vervolgens per brief in de gelegenheid gesteld om te reageren op de resultaten van het documentonderzoek. Referent heeft daarin volhard in zijn stelling dat het wel een echt document betreft. Eiseres en referent hebben geen andere documenten overgelegd die tot een ander oordeel kunnen leiden.
Beoordeling
4. Eiseres voert, samengevat, aan dat verweerder ten onrechte geen nader onderzoek heeft aangeboden, ondanks dat hij bewijsnood heeft aangenomen ten aanzien van het ontbreken van een identiteitsdocument. De rechtbank volgt deze beroepsgrond niet. Verweerder heeft bewijsnood aangenomen voor het ontbreken van een officieel identiteitsdocument. Eiseres heeft een indicatief document overgelegd in de vorm van een kerkelijke huwelijksakte. Hier heeft verweerder onderzoek naar gedaan, en nadat dit document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is bevonden door Bureau Documenten, heeft verweerder nog een nader onderzoek aangeboden in de vorm van een schriftelijke hoorzitting. Referent heeft daarin enkel summiere verklaringen afgelegd, waarbij hij aangeeft geen contact meer te hebben met eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Dat eiseres niet beschikbaar is voor onderzoek, maakt niet dat verweerder niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Eerst in het verweerschrift heeft verweerder het standpunt ingenomen dat referent en eiseres de op hen rustende samenwerkingsplicht niet zijn nagekomen, waaruit kan worden opgemaakt dat sprake is van een zwaarwegende en ernstige contra-indicatie. Dit standpunt is niet in het bestreden besluit terug te vinden. Wat daar verder ook van zij, nu vaststaat dat verweerder aan zijn onderzoeksplicht heeft gedaan, kan de vraag of verweerder dit standpunt terecht heeft ingenomen naar het oordeel van de rechtbank buiten beschouwing blijven.
6. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent, nu de identiteit van eiseres niet is aangetoond.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2021
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.AWB 18/908.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:192.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:576.