ECLI:NL:RBDHA:2021:15457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
NL21.2694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.G. Wattilete, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 15 februari 2021 was genomen. Dit besluit hield in dat de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 1 maart 2021 een zitting gehouden waarbij de eiser aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de verweerder vertegenwoordigd was door mr. E. Sweerts.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser had aangevoerd dat hij met een lichter middel had kunnen volstaan, zoals een meldplicht, omdat hij bij een vriend kon verblijven en meewerkte aan zijn terugkeer. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder voldoende had gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring noodzakelijk was en dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser niet voldoende onderbouwd waren om een lichter middel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 maart 2021, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.2694
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. J.G. Wattilete), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
Lichter middel
3. Eiser voert aan dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan, aangezien de detentie hem zwaar valt. Daarnaast kan hij bij een vriend in [plaats] verblijven en werkt hij mee aan zijn terugkeer. Volgens eiser had verweerder daarom met het opleggen van een meldplicht kunnen volstaan.
4. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en de rechtbank is van oordeel dat er geen lichter middel hoefde te worden toegepast. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser verder niet heeft onderbouwd waarom de detentie hem zwaar valt. Ook is in de maatregel toegelicht dat er telefonisch contact is opgenomen met de vriend bij wie eiser verblijft. Deze vriend heeft in het telefoongesprek echter aangegeven dat eiser dakloos is en dat eiser niet bij hem inwoont. Verder oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken dat eiser zich meewerkend opstelt. Ter zitting heeft eiser zelfs aangegeven dat hij niet wil meewerken aan de aanvraag voor een laissez-passer, omdat hij bang is om teruggestuurd te worden naar Jordanië. Het contact dat eiser in dit verband heeft gehad met IOM is om die reden beëindigd.
5. Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank een risico dat eiser zich aan het toezicht onttrekt. Dit volgt ook uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Verweerder heeft in deze zaak dus mogen besluiten dat een lichter middel niet zal leiden tot het zelfstandig vertrek van eiser. De beroepsgrond slaag niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 maart 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.