3.3Op grond van artikel 16bis, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) wordt de militair op zijn aanvraag door Onze minister aangewezen voor een opleiding indien de militair de beschikking heeft over een individuele opleidingsaanspraak. Over de periode van het volgen van de opleiding worden vooraf afspraken gemaakt tussen de militair, de commandant en de employabilitybegeleider. Op grond van het tweede lid worden de kosten verbonden aan de opleiding vergoed tot bij ministeriele regeling vast te stellen maximum bedragen. De kosten kunnen tot vijf jaar voor de datum van het leeftijdsontslag worden vergoed met inachtneming van de hiervoor bedoelde maximum bedragen.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiser voert aan dat met toepassing van artikel 16bis, tweede lid, tweede volzin, van het AMAR een ongeoorloofd onderscheid naar leeftijd gemaakt wordt. Volgens eiser is het niet aannemelijk dat het met het leeftijdsonderscheid beoogde doel, te weten het behoud van personeelsleden die meer dan vijf jaar verwijderd zijn van de datum van hun leeftijdsontslag, niet kan worden bereikt zonder naar leeftijd te discrimineren. Bovendien staat het middel niet in een evenredige verhouding tot de doelen die er mee worden bereikt, omdat eiser wordt beperkt in zijn opleidingsmogelijkheden terwijl hij het opleidingsbudget zelf heeft opgebouwd.
Eiser voert ook aan dat verweerder niet op zijn persoonlijke omstandigheden heeft gelet. Onder de regeling die aan het AMAR vooraf ging, had eiser aanspraak kunnen maken op zijn persoonlijk opleidingsbudget. Door de invoering van artikel 16bis van het AMAR kan hij dat niet meer. Toen deze bepaling per oktober 2017 werd ingevoerd, bevond eiser zich al binnen de periode van vijf jaar voor zijn leeftijdsontslag per 1 november 2021. Dit impliceert dat eiser zijn verzoek uiterlijk 30 oktober 2016 in had moeten dienen. Op dat moment had eiser echter nog niet kunnen voorzien dat zijn mogelijkheden om het persoonlijk opleidingsbudget aan te wenden door de invoering van artikel 16bis van het AMAR beperkt zouden worden. Hierbij speelt mee dat verweerder ten tijde van de invoering van artikel 16bis van het AMAR tijdelijk een uitzondering op dit artikel heeft gemaakt, terwijl eiser op dat moment op uitzending was en daarom van deze uitzondering geen gebruik heeft kunnen maken.
5. Verweerder verwijst in het verweerschrift onder andere naar een oordeel van het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College) van 16 januari 2020 ((https://mensenrechten.nl/nl/oordeel/2020-3) met betrekking tot artikel 16bis van het AMAR. Uit dit oordeel blijkt, kort samengevat, het volgende.
Verweerder hanteert een ‘Flexibel Personeelssysteem’ dat uit drie fases bestaat. Fase 1 loopt vanaf het begin van de loopbaan tot en met de duur van de dienverplichting en duurt gemiddeld 4 jaar. Fase 2 loopt vanaf het einde van de dienverplichting tot en met de maximum looptijd in rang. Fase 3 start na het effectueren van het doorstroombesluit naar fase 3, dat drie jaar voor de maximum looptijd in rang genomen wordt, en eindigt bij het leeftijdsontslag van de militair.
Als gevolg van het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2017-2018 is het AMAR gewijzigd. In het nieuwe artikel 16bis van het AMAR is een individuele opleidingsaanspraak geïntroduceerd voor militairen in fase 3 tot vijf jaar voor de datum van het leeftijdsontslag. Tot de introductie van artikel 16bis van het AMAR hadden militairen in fase 3 geen mogelijkheid om een opleiding te volgen buiten het functiegebied waarin de militair bij verweerder werkzaam was.
Verweerder erkent dat er sprake is van onderscheid op grond van leeftijd, maar stelt dat dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is. Met het leeftijdsonderscheid streeft verweerder naar een gelijkmatige en rendabele verdeling van de beperkte beschikbare gelden over verschillende groepen militairen. Hierbij speelt een rol dat de militairen die minder dan vijf jaar voor hun leeftijdsontslag zitten op korte termijn recht hebben op andere gelden, namelijk een uitkering en vervolgens pensioen. De doelstelling ten aanzien van een rendabele verdeling van financiële middelen ziet op het voordeel dat verweerder in zijn algemeenheid heeft bij de persoonlijke ontwikkeling van militairen, door het volgen van opleidingen. Bij een militair, die minder dan vijf jaar voor het leeftijdsontslag zit, zal verweerder minder kunnen profiteren van die persoonlijke ontwikkeling. Het rendementsargument ziet echter ook op het voorkomen van uitstroom van militairen in fase 2 en in het begin van fase 3. Door gunstige arbeidsvoorwaarden, zoals de individuele opleidingsaanspraken, hoopt verweerder een aantrekkelijke werkgever te zijn voor met name de militairen in fase 2 en in het begin van fase 3, zodat daarmee de uitstroom van militairen in deze fases kan worden voorkomen.
Verweerder geeft aan dat bij het primaire besluit wel degelijk is ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van eiser.
Tot slot betwist verweerder dat er na de invoering van artikel 16bis van het AMAR door hem een tijdelijke uitzondering is gemaakt op deze regeling. Verweerder geeft aan dat gedurende een korte periode per ongeluk opleidingsbudgetten zijn toegekend aan militairen die zich al binnen de periode van vijf jaar voor hun leeftijdsontslag zaten. Verweerder stelt niet gehouden te zijn deze fouten te herhalen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank constateert dat de gronden die eiser heeft aangevoerd tegen de toepassing van artikel 16bis van het AMAR gelijk zijn aan de gronden die het College heeft beoordeeld in zijn oordeel van 16 januari 2020. De rechtbank volgt de overwegingen van het College en de daar aan verbonden conclusies. De rechtbank verenigt zicht met dit oordeel. Dit betekent dat het onderscheid naar leeftijd dat verweerder in het onderhavige geval met de toepassing van artikel 16bis van het AMAR maakt, objectief gerechtvaardigd is als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de WGBL. De gronden die eiser in dit kader heeft aangevoerd, slagen niet.
7. De rechtbank volgt niet het betoog van eiser dat hij zich op het moment van invoering van artikel 16bis van het AMAR al binnen de periode van vijf jaar voor zijn leeftijdsontslag per 1 november 2021 bevond. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiser vóór de invoering van het artikel geen aanspraak had op opleidingsmogelijkheden buiten het eigen functiegebied. In die zin is eiser dus door de invoering van het artikel geen aanspraak ontnomen. Dit betekent dat eiser ook niet is benadeeld door het feit dat hij niet op de invoering van het artikel heeft kunnen anticiperen.
8. Tot slot kan ook het betoog van eiser dat verweerder ten tijde van de invoering van artikel 16bis van het AMAR tijdelijk een uitzondering op dit artikel heeft gemaakt, terwijl eiser op dat moment op uitzending was en daarom van deze uitzondering geen gebruik heeft kunnen maken, niet slagen. In dit kader heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet dat er bij de invoering van het artikel gedurende een korte periode per ongeluk opleidingsbudgetten zijn toegekend aan militairen die zich al binnen de periode van vijf jaar voor hun leeftijdsontslag bevonden. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er van een daadwerkelijk uitzonderingsbeleid sprake is geweest, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de door verweerder geboden verklaring.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.