ECLI:NL:RBDHA:2021:15448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
9459229 RP VERZ 21-50602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en doorbetaling salaris tijdens ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen werknemer en Stichting Ondersteuning Tweede Kamerfractie DENK. Werknemer, die sinds 1 september 2017 in dienst was bij DENK, verzocht de kantonrechter om de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst, die op 21 juli 2021 had plaatsgevonden, te vernietigen. De werkgever had werknemer op staande voet ontslagen, onder andere vanwege vermeende schending van het nevenwerkzaamhedenbeding en een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer stelde dat het ontslag onterecht was gegeven, vooral omdat hij zich op dat moment ziek had gemeld en er onvoldoende dringende redenen waren voor het ontslag.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtmatig was, omdat het niet onverwijld was gegeven. De rechter concludeerde dat DENK op 29 juni 2021 al op de hoogte was van de nevenwerkzaamheden van werknemer, en dat er geen nieuwe informatie was die het ontslag rechtvaardigde. Daarom werd het ontslag vernietigd en werd DENK veroordeeld tot doorbetaling van het salaris van werknemer, inclusief vakantietoeslag en wettelijke verhoging, vanaf 1 juli 2021 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt.

Daarnaast werd het tegenverzoek van DENK om de arbeidsovereenkomst te ontbinden afgewezen, omdat het ontslagverbod tijdens ziekte van toepassing was. De kantonrechter oordeelde dat de verstoorde arbeidsverhouding niet los kon worden gezien van de arbeidsongeschiktheid van werknemer, en dat er geen reden was om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. DENK werd ook veroordeeld in de proceskosten van werknemer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Zaaknr.: 9459229 RP VERZ 21-50602
Uitspraakdatum: 26 november 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mr. M.F. Yildiz (Advocatenkantoor Balikci),
tegen
de stichting
Stichting Ondersteuning Tweede Kamerfractie DENK,
gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
verwerende partij,
verder te noemen: DENK,
gemachtigde mr. U. Karatas (Staal & Steen Advocaten),

1.Het procesverloop

1.1.
Werknemer heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met negen producties (nrs. 1 tot en met 9), bij de griffie ingekomen op 21 september 2021, verzocht -kort gezegd- de op 21 juni 2021 gegeven opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen hem en DENK te vernietigen en het salaris c.q. ziekengeld door te betalen totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd danwel de verplichting tot betaling van salaris komt te vervallen.
1.2.
Op 4 november 2021 is bij de griffie een verweerschrift met elf producties van DENK binnengekomen. Het verweerschrift bevat tevens een voorwaardelijke (tegen)verzoek.
1.3.
Daarna is nog bij de griffie binnengekomen:
- Een brief van de gemachtigde van werknemer van 10 november 2021 met vier aanvullende producties (nrs. 10 tot en met 13).
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift is gehouden op 12 november 2021. Daarbij is werknemer in persoon verschenen samen met zijn gemachtigde en is namens DENK de heer [betrokkene] verschenen alsmede de gemachtigde van DENK. De griffier heeft van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken zakelijke aantekeningen gemaakt.
1.5.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is de uitspraak op het inleidende verzoek en het tegenverzoek bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Werknemer, geboren op [geboortedag] 1985, is op 1 september 2017 in dienst gekomen van DENK als [functie 1] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst is schriftelijke aangegaan.
2.2.
Per 1 september 2020 is, in beginsel voor een periode tot 1 april 2021, de functie van werknemer gewijzigd in [functie 2] . Deze wijziging is schriftelijk in een addendum vastgelegd.
2.3.
Op 30 juni 2021 heeft werknemer zich ziek gemeld.
2.4.
Op 21 juli 2021 is werknemer op staande voet ontslagen. Het ontslag op staande voet is werknemer per brief van 21 juli 2021 schriftelijk bevestigd.
2.5.
Het bruto maandsalaris van werknemer bedroeg laatstelijk € 3.582,17, exclusief vakantiegeld en emolumenten.
2.6.
Artikel 18 van de arbeidsovereenkomst luidt:
Werknemer zal zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Werkgever tijdens de duur van deze overeenkomst geen betaalde of onbetaalde werkzaamheden verrichten voor derden. Werkgever kan aan de toestemming voorwaarden verbinden. Niet-naleving van deze bepaling kan een dringende reden vormen tot ontslag op staande voet.

3.Het inleidende verzoek van werknemer

3.1.
Werknemer verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (B.) de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen; (C.) DENK te veroordelen tot betaling van het salaris tijdens ziekte ad € 3.582,17, te vermeerderen met vakantietoeslag en overige emolumenten vanaf 1 juli 2021, tot aan het rechtsgeldig eindigen van de arbeidsovereenkomst of tot het moment waarop de verplichting tot betaling van het salaris op een andere grond komt te vervallen; (D.) DENK te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over het onder C tot en met E gevorderde [verzochte], vanaf de vervaldatum, tot aan de datum der voldoening, dit met gelijktijdige verstrekking aan werknemer van een specificatie; (E.) DENK te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder het salaris van gemachtigde.
3.2.
Aan het verzoek legt werknemer - kort gezegd - ten grondslag dat het ontslag op staande voet op onterechte gronden is gegeven, alsmede dat het gegeven ontslag niet onverwijld is gegeven.
3.3.
DENK verweert zich tegen het verzoek van werknemer. DENK stelt en houdt vol dat er voldoende gronden waren om de arbeidsovereenkomst met werknemer met onmiddellijke ingang op 21 juli 2021 te beëindigen en tevens dat dat ontslag op staande voet onverwijld is gegeven toen de redenen van het ontslag haar in volle omvang duidelijk waren.

4.Het (voorwaardelijke) (tegen)verzoek van DENK

4.1.
DENK verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: (I.) de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens (één of meer van) de daarvoor aangevoerde redelijke gronden te ontbinden; (II.) te bepalen dat werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld; (III.) in geval van toewijzing van het sub II verzochte: bij het bepalen van de ontbindingsdatum geen rekening te houden met de opzegtermijn maar de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden; (IV.) in geval van toewijzing van het sub II verzochte: te bepalen dat werknemer geen recht heeft op een transitievergoeding; (V.) indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op de i-grond: te bepalen dat werknemer geen recht heeft op de vergoeding ex artikel 7:671b lid 9 BW dan wel deze op het laagst mogelijke bedrag te stellen; (VI.) werknemer te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure, waaronder begrepen salaris van gemachtigde.
4.2.
Voor zover werknemer verweer voert tegen het tegenverzoek van DENK zal dat verweer hierna besproken worden.

5.De beoordeling

Kan het ontslag op staande voet standhouden?
5.1.
In de ontslagbrief van DENK van 21 juli 2021 staat dat een aantal redenen, die ieder voor zichzelf, maar ook in onderlinge samenhang, een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Deze redenen zijn – samengevat – dat werknemer het nevenwerkzaamhedenbeding grovelijk zou hebben geschonden, dat zijn werkzaamheden voor DENK ernstig onder het uitvoeren van nevenwerkzaamheden te lijden hebben gehad en dat werknemer de opdracht tot het melden van nevenwerkzaamheden heeft geweigerd uit te voeren.
5.2.
Of deze redenen, individueel of in samenhang gezien, een voldoende dringende reden of voldoende dringende redenen voor ontslag op staande voet is, is een analyse van hetgeen voorafgaand aan het ontslag tussen partijen is voorgevallen relevant.
5.3.
In verband met het vertrek van de vorige leidinggevende van werknemer is per 1 september 2020, in beginsel tijdelijk voor de duur van een half jaar, de functie van werknemer gesplitst van [functie 1] in de functies van [functie 2] en van [functie 3] . Werknemer is daarbij tot [functie 2] benoemd. Naast werknemer is toen een derde persoon als [functie 3] aangenomen. Met deze [functie 3] heeft werknemer van meet af aan geen goede verstandhouding gehad.
5.4.
Op 28 juni 2021 en op 29 juni 2021 zijn met werknemer twee beoordelingsgesprekken gevoerd. In die gesprekken is een aantal verbeterpunten voor het functioneren van werknemer besproken. In het gesprek van 29 juni 2021 is de betrokkenheid van werknemer bij een coronatestbedrijf aan de orde geweest. Onderdeel van hetgeen besproken is dat het addendum van 1 september 2020 per 1 juli 2021 beëindigd zou worden.
5.5.
Bij brief van 6 juli 2021 heeft de gemachtigde van DENK de beëindiging van het addendum bevestigd. In die brief werden ook opmerkingen geplaatst met betrekking tot de houding en het gedrag van werknemer en werd werknemer een (laatste) mogelijkheid gegeven opgave te doen van al zijn nevenwerkzaamheden.
5.6.
Op 9 juli 2021 heeft de gemachtigde van DENK gemeld dat werknemer geen gehoor had gegeven van de oproep in de brief van 6 juli 2021 en werd hem een laatste kans geboden tot 15 juli 2021, 15:00 uur.
5.7.
Bij brieven van 14 juli 2021 respectievelijk 19 juli 2021 is tussen de gemachtigden van partijen een briefwisseling geweest. In de brief van 14 juli 2021 heeft de gemachtigde de visie van werknemer op de situatie toegelicht. In de brief van 19 juli 2021 gaat de gemachtigde van DENK in op de houding en het gedrag van werknemer en komt hij terug op de nevenwerkzaamheden. Daarna is werknemer per 21 juli 2021 ontslagen.
5.8.
Uit hetgeen hiervoor is beschreven komt het beeld naar voren dat na de twee functioneringsgesprekken op 28 en 29 juni 2021 de verhouding tussen partijen snel is verslechterd. Ook heeft de gang van zaken er veel van weg dat de kwestie van de nevenwerkzaamheden is aangegrepen om op een onhoudbare situatie aan te sturen. Daar komt nog bij dat reeds in het gespreksverslag van 29 juni 2021 melding wordt gemaakt van de betrokkenheid van werknemer bij een coronatestbedrijf. Niet is gebleken dat werknemer toen zijn betrokkenheid bij dat bedrijf heeft ontkend.
5.9.
Uit het voorgaande vloeit voort dat bij DENK tenminste op 29 juni 2021 bekend was dat werknemer een nevenwerkzaamheid had, wat de aard en omvang daarvan ook is geweest.
5.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen de hiervoor beschreven gang van zaken en omstandigheden een ontslag op staande voet niet dragen. Op 29 juni 2021 was bij DENK bekend dat werknemer betrokkenheid had bij een coronatestbedrijf, hetgeen werknemer nooit ontkend heeft. Die wetenschap was blijkbaar op dat moment niet voldoende om werknemer te ontslaan of zelfs maar op non-actief te plaatsen. Het feit dat werknemer naar later bleek ook muziek produceert en dat zijn muziekstukken op Spotify en Youtube te vinden zijn kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat geenszins is komen vast te staan dat deze activiteiten het niveau van een (wellicht uit de hand gelopen) hobby overstijgen. Kortom, na 29 juni 2021 is geen relevante nieuwe informatie met betrekking tot de activiteiten van werknemer voor het coronatestbedrijf meer naar voren gekomen. Daarmee is het eerst op 21 juli 2021 gegeven ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven en is het ontslag reeds daarom niet rechtmatig. Met dat oordeel kan in het midden blijven of betrokkenheid in de zin van mede-eigenaarschap van een onderneming (als een coronatestbedrijf) een nevenactiviteit is naar de letter van het in rechtsoverweging 2.6 geciteerde artikel 18 van de arbeidsovereenkomst.
5.11.
Omdat, zoals hiervoor overwogen, het ontslag niet onverwijld is gegeven, zal het ontslag vernietigd worden, zoals werknemer verzoekt. De vernietiging van het ontslag op staande voet heeft tot gevolg dat DENK het salaris, in dit geval het ziekengeld, waarover later meer, van werknemer vanaf 1 juli 2021 dient door te betalen. Het betekent ook dat werknemer recht heeft op de door hem verzochte wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en op de verzochte wettelijke rente. Gelet op het feit dat er een zekere verwijtbaarheid zit in het ontslag van werkgever zal de kantonrechter het percentage van de wettelijke verhoging enigszins, maar niet substantieel matigen tot 30%.
Dient de arbeidsovereenkomst ontbonden te worden op grond van een redelijke ontslaggrond
5.12.
Voor het geval dat het ontslag op staande voet vernietigd zou worden heeft DENK bij wijze van tegenverzoek verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van ernstig verwijtbaar handelen van werknemer, op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, dan wel een combinatie van deze gronden.
5.13.
Bij de beoordeling van deze ontslaggronden ontkomt de kantonrechter er niet aan in zijn beoordeling te betrekken dat werknemer heeft gesteld dat hij na zijn ziekmelding op 30 juni 2021 tot heden nog steeds ziek is gebleven. Dat is ook de reden dat hij in zijn verzoek doorbetaling van ziekengeld verzoekt en geen doorbetaling van zijn salaris.
5.14.
Anders dan bij de beoordeling van het ontslag op staande voet kan thans niet in het midden blijven of werknemer door zijn betrokkenheid bij een coronatestbedrijf in strijd heeft gehandeld met zijn contractuele verbod op nevenwerkzaamheden, omdat wellicht daardoor sprake zou kunnen zijn van verwijtbaar handelen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werknemer echter niet in strijd gehandeld met het nevenwerkzaamhedenbeding. Daarvoor is redengevend dat met betrekking tot die betrokkenheid niet van meer is gebleken dan dat werknemer samen met twee andere vennoten sinds 1 maart 2020 medevennoot is in het betreffende testbedrijf. Het beding van artikel 18 van de arbeidsovereenkomst richt zich met name op het verrichten van betaalde diensten voor derden. Werknemer heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij niet zelf werkzaam is voor het betreffende bedrijf. De werkzaamheden van dat bedrijf worden door het personeel uitgevoerd. Dat standpunt heeft DENK niet meer betwist. Dat wellicht werknemer naast zijn werkzaamheden voor DENK veel hooi op zijn vork had, kan zo zijn, maar de aangewezen weg was dan geweest om werknemer erop te wijzen dat zijn andere activiteiten aan zijn goede functioneren voor DENK in de weg stonden en dat hij zich op dat punt diende te verbeteren. Omdat werknemer niet in strijd heeft gehandeld met het nevenwerkzaamhedenbeding is van verwijtbaar handelen in dat kader ook geen sprake en kan daarmee ook geen grond opleveren om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
5.15.
Wel is gebleken dat de arbeidsverhouding tussen partijen duurzaam is verstoord. Uit hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 5.4 tot en met 5.8 is overwogen, en uit hetgeen vervolgens tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat tussen partijen een situatie is ontstaan, die niet te herstellen is. DENK heeft het vertrouwen in werknemer verloren, terwijl werknemer niet heeft kunnen weerleggen dat hij weer in zijn oude functie, na een maandenlange onderbreking, aan de slag zou kunnen. Dat betekent dat er voldoende reden is de arbeidsovereenkomst tussen partijen op grond van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding te ontbinden.
5.16.
Aan een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding staat echter het ontslagverbod tijdens ziekte van artikel 6:670 lid 1 BW in combinatie met artikel 6:671b lid 2 onder a. BW in de weg. Weliswaar biedt artikel 7:671b lid 6 BW een opening om een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toch in te willigen, indien
het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop d(i)e opzegverboden betrekking hebben.
5.17.
Dat het ontslagverzoek naar het oordeel van de kantonrechter in verband staat met omstandigheden waar op het opzegverbod betrekking heeft volgt uit hetgeen DENK zelf ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid van werknemer naar voren brengt. In haar verweerschrift (punt 89) geeft DENK aan dat de Arboarts de arbeidsongeschiktheid van werknemer heeft gerelateerd aan een arbeidsconflict tussen partijen. Daarmee is de verstoorde arbeidsverhouding niet los te zien van de arbeidsongeschiktheid van werknemer en is er geen ruimte de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding te ontbinden, zolang de arbeidsongeschiktheid van werknemer als gevolg van het arbeidsconflict voortduurt.
5.18.
Bij het voorgaande is overigens relevant dat de kantonrechter op dit moment niet ziet dat de uitzondering van artikel 6:671b lid 6 onder b. BW aan de orde is, omdat gelet op de voortdurende arbeidsongeschiktheid van werknemer het niet in zijn belang is dat de arbeidsovereenkomst thans eindigt.
5.19.
Het tegenverzoek van DENK dient dus om voornoemde redenen te worden afgewezen. Vooralsnog is er derhalve geen reden de overige elementen van het verzoek van DENK met betrekking tot het tijdstip van ontbinden en de al dan niet verschuldigdheid van de transitievergoeding te bespreken.
Proceskosten
5.20.
Als de zowel in het verzoek als in het tegenverzoek in het ongelijk gestelde partij zal DENK worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van werknemer.

6.De beslissing

De kantonrechter:
In het inleidende verzoek
6.1.
vernietigt de opzegging van de arbeidsovereenkomst;
6.2.
veroordeelt DENK tot betaling van het salaris tijdens ziekte ad € 3.582,17 (bruto), te vermeerderen met vakantietoeslag en emolumenten vanaf 1 juli 2021, tot aan het rechtsgeldig eindigen van de arbeidsovereenkomst of tot het moment waarop de verplichting tot betaling van het salaris op een andere grond komt te vervallen, te verhogen met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW, waarvan het percentage gematigd wordt tot 30%, en een en ander te verhogen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot aan de datum van voldoening, met een gelijktijdige verstrekking aan werknemer van een specificatie,
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af,
In het voorwaardelijke (tegen)verzoek
6.4.
wijst het verzoek van DENK af,
In het inleidende verzoek en in het tegenverzoek
6.5.
veroordeelt DENK in de proceskosten aan de zijde van werknemer, in totaal begroot op € 583,00, waarvan € 498,00 vanwege salaris gemachtigde;
6.6.
verklaart hetgeen in 6.2 en 6.5 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 26 november 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.