ECLI:NL:RBDHA:2021:15432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
NL21.2227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling en willekeur bij strafrechtelijke aanhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de inbewaringstelling van eiser, die op 14 februari 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S.B. Kleerekooper, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 22 februari 2021 aangevangen, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De zitting werd geschorst om verweerder de gelegenheid te geven nadere informatie te verstrekken over de verblijfplaats van eiser.

Eiser betoogde dat de inbewaringstelling onrechtmatig was, omdat deze gebaseerd was op willekeur. Hij stelde dat de Staatssecretaris op de hoogte was van zijn verblijf in een asielzoekerscentrum (AZC) en hem pas in vreemdelingenbewaring stelde na zijn aanhouding voor winkeldiefstal. De rechtbank oordeelde dat er een strafrechtelijke aanleiding was voor de aanhouding van eiser, die op dezelfde dag in het AZC werd geplaatst. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van willekeur in de inbewaringstelling, aangezien de maatregel was gebaseerd op concrete gronden en de beroepsgrond van eiser niet slaagde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door eiser en dat het beroep ongegrond is verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 februari 2021, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.2227
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting is op 22 februari 2021 aangevangen. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw L. Pomper. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek ter zitting werd geschorst om verweerder de gelegenheid te bieden om nadere informatie rondom de verblijfplaats van eiser te verstrekken. Nadat eiser hierop zijn reactie gaf op 22 februari 2021 is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De aanhouding
1. Eiser voert aan dat de inbewaringstelling onrechtmatig is, aangezien er sprake is van willekeur. Verweerder wist dat eiser op het AZC verbleef, maar stelde hem pas in vreemdelingenbewaring nadat hij voor winkeldiefstal werd aangehouden. Het is niet toegestaan iemand in vreemdelingenbewaring te stellen om de strafrechtelijke openbare orde te beschermen. De maatregel van bewaring is daarom onrechtmatig.
2. Verweerder heeft in zijn brief aan de rechtbank van 22 februari 2021 aangegeven dat eiser zich op 11 februari 2021 weer heeft gemeld in [AZC 1], nadat hij op 23 augustus 2020 met onbekende bestemming uit de opvang in [AZC 2] was vertrokken. Hij is vervolgens
op 13 februari 2021 in het AZC [AZC 3] geplaatst. De rechtbank stelt vast dat hij op diezelfde dag is aangehouden voor winkeldiefstal.
3. Allereerst oordeelt de rechtbank dat uit het ‘proces-verbaal aanhouding verdachte’ van 13 februari 2021 voldoende duidelijk blijkt dat er een strafrechtelijke aanleiding was om eiser aan te houden. Nadat er een melding van winkeldiefstal was ontvangen, zijn de verbalisanten ter plaatse gekomen en hebben eiser aangehouden. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. Daartoe moet men zich wenden tot de voor toetsing van strafrechtelijk optreden aangewezen rechter of tot een rechter met algemene bevoegdheid. Eiser is op dezelfde dag dat hij in het AZC werd geplaatst op strafrechtelijke gronden aangehouden en is, na te zijn overgedragen, in vreemdelingenbewaring gesteld. Gelet op deze omstandigheden, is er volgens de rechtbank wat betreft de inbewaringstelling van eiser geen sprake van willekeur. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden van de maatregel van bewaring niet heeft betwist. Verweerder heeft ter zitting de lichte grond onder 4e laten vallen.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 februari 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.