ECLI:NL:RBDHA:2021:15366
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en toegang tot rechtsbijstand
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Ceylan, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.A.C.M. Prins, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij onevenredig hard werd getroffen door het bestreden besluit en dat er in Duitsland sprake was van onveilige omstandigheden in de asielzoekerscentra.
De rechtbank overwoog dat de verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland. Eiser was niet in staat om aannemelijk te maken dat dit in zijn specifieke geval niet van toepassing was. De rechtbank stelde vast dat eiser geen recente informatie had over structurele gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem en dat de nieuwsartikelen waar hij naar verwees niet recent waren. Bovendien had eiser zelf ervoor gekozen om Duitsland te verlaten voordat er een beslissing op zijn asielaanvraag was genomen.
De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder waren dat verweerder de asielaanvraag in behandeling had moeten nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en is gepubliceerd op rechtspraak.nl.