In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een detentietoezichthouder, en de minister van Justitie en Veiligheid. Eiser was per 1 september 2010 aangesteld als detentietoezichthouder en werd per 31 december 2019 geplaatst in de functie van detentie inrichtingswerker. Eiser stelde dat hij ten onrechte niet als functievolger was aangemerkt voor de functie van detentie inrichtingswerker, omdat er volgens hem sprake was van uitwisselbare functies. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de minister, terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van uitwisselbare functies. De rechtbank baseerde haar oordeel op de functieprofielen en de beloning van beide functies, die niet gelijk waren. Eiser had zijn oude functie en de waardering daarvan aanvaard en had geen verzoek om herwaardering ingediend. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.