ECLI:NL:RBDHA:2021:15337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
SGR 20/6838
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de beslissing over kinderbijslag

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin haar bezwaar tegen een eerdere beslissing niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft op 30 december 2021 uitspraak gedaan. Eiseres stelde dat zij tijdig bezwaar had gemaakt, maar dat dit bezwaar niet was aangekomen bij de Sociale verzekeringsbank vanwege overbelasting van de loketten door de coronamaatregelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit op 18 februari 2020 was genomen en dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 1 april 2020 eindigde. Eiseres heeft echter op 5 maart 2020 een bezwaarschrift per post verstuurd, maar verweerder stelde dat dit bezwaar pas na de deadline was ontvangen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen ontbrekende stukken in te dienen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdig bezwaar heeft ingesteld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij ook het betaalde griffierecht aan eiseres moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres en haar ex-partner per 1 oktober 2019 ieder de helft van de kinderbijslag krijgen.
Bij besluit van 7 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen na te gaan of het dossier compleet is en de ontbrekende stukken in het geding te brengen en om eiseres in de gelegenheid te stellen de twee bestanden die zij op 15 mei 2020 bij haar vraag of mededeling heeft bijgevoegd in het geding te brengen.
Op 27 oktober 2021 heeft de rechtbank nadere stukken van eiseres ontvangen.
Op 28 november 2021 heeft de rechtbank nadere stukken van verweerder ontvangen.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit.
2. Eiseres voert in beroep aan dat haar eerder ingediende bezwaar niet is aangekomen bij verweerder omdat de loketten destijds overbelast waren vanwege de opkomende corona perikelen. De brief die zij op advies van een medewerker van verweerder per post heeft opgestuurd, is ook niet aangekomen.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint de dag nadat het besluit is toegezonden. Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.2
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, verklaart het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift betrokkene niet kan worden toegerekend. Dan laat het bestuursorgaan de niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van de te late indiening achterwege op grond van artikel 6:11 van de Awb.
3.3
Het staat vast dat de dagtekening van het primaire besluit 18 februari 2020 is, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 1 april 2020.
3.4
Eiseres voert aan dat zij meerdere keren heeft geprobeerd om digitaal bezwaar te maken, maar dat zij iedere keer uit het systeem werd gegooid. Op aanraden van een medewerker van verweerder heeft eiseres het bezwaarschrift op 5 maart 2020 per post verstuurd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat het bezwaar eerder dan 4 mei 2020 is ontvangen. Op 20 februari 2020 heeft verweerder weliswaar een digitale vraag van eiseres ontvangen, maar de inhoud daarvan wees niet op een ingediend bezwaar. Daarbij werd door eiseres ook niet verwezen naar de beslissing van 18 februari 2020. In deze situatie is het aan eiseres om de verzending van het bezwaarschrift aannemelijk te maken. De enkele stelling dat zij het bezwaarschrift per post heeft verstuurd, is onvoldoende om tijdige verzending aannemelijk te achten volgens verweerder. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 15 mei 2020 een vraag of mededeling heeft ingediend via het digitale portaal waaruit blijkt dat een medewerker van verweerder eiseres had verzocht haar bezwaarschrift toch nogmaals in het portaal te zetten, omdat het per post verstuurde bezwaarschrift blijkbaar niet op de juiste plek is terecht gekomen. De rechtbank heeft op de zitting aan partijen voorgehouden dat uit de vraag of mededeling van 15 mei 2020 blijkt dat daar twee bestanden bij zijn gevoegd, maar dat deze bestanden zich niet in het dossier bevinden. De rechtbank heeft daarom het onderzoek geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen de bijgevoegde bestanden in het geding te brengen. De bestanden die de rechtbank op 27 oktober 2021 van eiseres en op 28 november 2021 van verweerder heeft ontvangen zijn identiek aan elkaar. De bestanden zijn het bezwaarschrift van eiseres en dateren van 5 maart 2020. Uit de bestanden blijkt dat eiseres haar bezwaarschrift heeft geadresseerd aan:
“SVB
Tav afdeling kinderbijslag
Postbus 18605
3501 CR UTRECHT”
De rechtbank stelt vast dat dit postbusnummer een postbusnummer van verweerder is en dat het betreffende postadres in het primaire besluit is opgenomen. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden overweegt de rechtbank dat eiseres thans voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdig bezwaar heeft ingesteld tegen het primaire besluit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat deze procedure tot nu toe ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar, zal verweerder worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.