In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Jemenitische nationaliteit. Eiser heeft op 17 november 2021 asiel aangevraagd in Nederland, nadat hij eerder in Peru had verbleven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser volgens verweerder nog steeds bescherming kan genieten in Peru, waar hij als vluchteling erkend is. Eiser heeft echter betoogd dat hij niet kan terugkeren naar Peru vanwege de onzekere situatie daar en dat zijn verblijfsstatus inmiddels is ingetrokken.
De rechtbank heeft op 21 december 2021 de zitting gehouden, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich richt op de vraag of eiser in Peru nog bescherming kan genieten. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat eiser daadwerkelijk kan terugkeren naar Peru en dat zijn verblijfsstatus daar nog geldig is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat het beroep gegrond is verklaard.