ECLI:NL:RBDHA:2021:15310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
NL 21.18983 en NL 21. 18984
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Jemenitische nationaliteit met betrekking tot bescherming in Peru

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Jemenitische nationaliteit. Eiser heeft op 17 november 2021 asiel aangevraagd in Nederland, nadat hij eerder in Peru had verbleven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser volgens verweerder nog steeds bescherming kan genieten in Peru, waar hij als vluchteling erkend is. Eiser heeft echter betoogd dat hij niet kan terugkeren naar Peru vanwege de onzekere situatie daar en dat zijn verblijfsstatus inmiddels is ingetrokken.

De rechtbank heeft op 21 december 2021 de zitting gehouden, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich richt op de vraag of eiser in Peru nog bescherming kan genieten. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat eiser daadwerkelijk kan terugkeren naar Peru en dat zijn verblijfsstatus daar nog geldig is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.18983 (beroep) en NL21.18984 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] eiser en verzoeker, hierna: eiser

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G.H. Belluz).

ProcesverloopMet het besluit van 30 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter, hierna: rechtbank, heeft op 21 december 2021 plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de taal Arabisch-Jemenitisch is verschenen W. Jaafar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanleiding van deze procedure
1. Eiser heeft de Jemenitische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1990. Eiser is uit Jemen vertrokken om een studie te volgen in Cuba. Nadat hij zijn studie heeft afgerond is eiser naar Peru vertrokken op zoek naar werk en stabiliteit. Sinds 2019 heeft hij geprobeerd om een verblijfsvergunning te krijgen in Peru. Eiser stelt niet terug te kunnen keren naar Jemen vanwege de oorlog aldaar. Hij heeft een tijdelijke verblijfsvergunning voor Peru gekregen voor de duur van één jaar. Eiser is vervolgens naar Nederland gereisd en heeft op 17 november 2021 asiel aangevraagd omwille van stabiliteit en veiligheid, aldus eiser.
Het bestreden besluit2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang met artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser erkend is als vluchteling in Peru en dat hij die bescherming nog kan genieten of anderszins voldoende bescherming geniet in Peru, waaronder bescherming tegen refoulement. Eiser beschikt over een nog geldige verblijfsvergunning (geldig van 28 september 2021 tot 2 september 2022) op grond van een aanvraag tot internationale bescherming. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser een zodanige band heeft met Peru dat het voor hem redelijk is om daarheen te gaan. Daarnaast is Peru partij bij het Vluchtelingenverdrag en het Antifolterverdrag en blijkt uit informatie van Human Rights Watch dat Peru zich in de afgelopen jaren heeft gehouden aan het non-refoulement principe. Dit besluit geldt tevens als terugkeerbesluit. Verder legt verweerder aan eiser een inreisverbod op van twee jaar.
Gronden eiser
3. Eiser voert aan dat hij op een toeristenvisum Peru is ingereisd. Via een vriend heeft eiser op enig moment de mogelijkheid gekregen om te gaan werken in hetzelfde ziekenhuis als deze vriend. Op 7 maart 2019 heeft eiser de Peruviaanse autoriteiten verzocht zijn toeristenvisum om te zetten in een verblijfsvergunning voor werk. Dit verzoek is afgewezen. Vervolgens is eiser op 19 juli 2020 in het bezit gesteld van een werkvergunning en op
28 september 2021 is hij in het bezit gesteld van een tijdelijke verblijfsvergunning. Inmiddels heeft eiser (via zijn vriend) vernomen dat hij geen verblijfsrecht meer heeft in Peru en dat alle lopende migratieprocedures zijn beëindigd. Gelet hierop is geen sprake van enig verblijfsrecht van eiser in Peru dan wel bescherming door de Peruviaanse autoriteiten.
Beoordeling rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of eiser in Peru als vluchteling nog bescherming kan genieten of anderszins voldoende bescherming geniet in Peru en of eiser opnieuw zal worden toegelaten tot Peru.
5.1.
Uit het verslag van het nader gehoor blijkt het volgende. Eiser is op 14 januari 2019 met een toeristenvisum Peru ingereisd. Hij heeft bijna drie jaar in Peru verbleven. Op enig moment heeft eiser een advocaat in de arm genomen in Peru om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning zodat hij in Peru kon werken. Dit is niet gelukt. Deze advocaat adviseerde eiser uiteindelijk om asielaanvraag aan te vragen in Peru. In april 2020 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. [1] Aan eiser is tijdelijk verblijfsrecht toegekend voor de duur van één jaar. Volgens verweerder blijkt uit bronnen van de Peruviaanse overheid dat eiser deze vergunning ieder jaar kan verlengen. Eiser heeft vervolgens in beroep nog diverse (vertaalde) documenten overgelegd:
- een document dat ziet op wijziging van de migrantenstatus gedateerd 7 maart 2019
- een document waarin de wijziging van de migrantenstatus wordt afgewezen gedateerd
7 augustus 2019
- een kopie van eisers tijdelijke verblijfskaart met het logo van de immigratiedienst, geldig tot 2 september 2022
- een werkvergunning voor aanvragers van een vluchtelingenstatus, afgegeven door het ministerie van Buitenlandse Zaken
- een intrekking van de migratie-hoedanigheid, gedateerd 1 december 2021.
Met name dit laatste document roept bij de rechtbank vragen op.
5.2.
Op de zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser nog steeds verblijfsrecht heeft in Peru. Uit het door eiser overgelegde stuk van 1 december 2021 blijkt volgens verweerder niet dat zijn verblijfsstatus in Peru is ingetrokken. Eiser heeft volgens verweerder met de in beroep overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat hij niet kan terugkeren naar Peru. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt en overweegt daartoe als volgt. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de toegang van eiser tot Peru is gewaarborgd. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hier niet in geslaagd. Verweerder heeft eisers verklaring dat hij tot 15 december 2021 terug kon reizen naar Peru zonder een visum [2] , niet weersproken. Niet is in geschil dat eiser niet in het bezit is van een geldig visum voor Peru en dat de datum waarop hij zonder visum nog kon terugkeren naar Peru inmiddels is verstreken. Verder volgt uit het document dat eiser in beroep heeft overgelegd, met datum 1 december 2021, dat in Peru bij migratiezaken alle procedures van eiser komen te vervallen en dat het desbetreffende pasje komt te vervallen. De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat het pasje waar naar verwezen wordt eisers tijdelijke verblijfskaart is. Het nummer bovenaan dit document komt overeen met het nummer op de tijdelijke verblijfskaart geldig tot 2 september 2022 die eiser heeft overgelegd. Uit het document lijkt dan ook te volgen dat eiser niet langer een verblijfsstatus meer heeft in Peru met ingang van 1 december 2021.
6. Gelet op het voorgaande is te onduidelijk of eiser in Peru als vluchteling nog bescherming kan genieten of anderszins voldoende bescherming geniet in Peru en eiser feitelijk wordt toegelaten tot Peru. Uit wat eiser heeft aangevoerd en gelet op de door eiser in beroep overgelegde stukken volgt niet zonder meer dat dit het geval is. Het had op de weg van verweerder gelegen om daar, gelet op deze stukken, nader onderzoek naar te doen en vervolgens goed te motiveren dat dit het geval is.
7. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, op grond waarvan is vereist dat een besluit zorgvuldig moet zijn voorbereid en voorzien dient te zijn van een draagkrachtige motivering.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
9. Omdat op het beroep is beslist, bestaat geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met zaaknummer NL21.18983 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL21.18984 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van
J.G.J. Geerlings, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarmee op het beroep is beslist, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie pagina 9 van het Nader Gehoor.
2.Zie pagina 11 van het verslag nader gehoor.